Panorama Goirke
Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen | Uitgaven | Vrijwaring | Contact

op het web alleen op deze webstek
(om alleen op deze pagina te zoeken druk op Ctrl-F)
Naar de stamreeks





Bidprentje Johannes de Bruijn
Bidprentje Gerarda de Brouwer
De bidprentjes van mijn overgrootouders Jan de Bruijn en Gerarda de Brouwer. Waarschijnlijk omdat mijn overgrootmoeder Dien werd genoemd, staat er op beide prentjes abusievelijk Gerardina.
Johannes (Jan) de Bruijn

Te citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘Johannes (Jan) de Bruijn’ (www.broerendebruijn.nl/JohannesdeBruijn.html, versie van [datum], geraadpleegd op [datum]).

Terwijl ik over mijn vijftiende-eeuwse voorvader Daneel Jans van Heyst (generatie IV) veel te weten gekomen ben, weet ik maar heel weinig van mijn overgrootvader Johannes (Jan) de Bruijn, mijn overgrootmoeder Gerarda de Brouwer en hun gezin, die nog geen eeuw geleden zijn overleden. De boerenfamilie van mijn vaderskant was eigenlijk heel gesloten. Dit hield niet alleen in dat ze hun gevoelens doorgaans voor zich hielden, maar ook dat wat niet direct nut opleverde werd weggegooid. Toen ik om gegevens te verzamelen in de jaren zestig van de vorige eeuw een bezoek bracht aan mijn oudste oudoom, de toen al hoogbejaarde Josephus (Sjef) de Bruijn, was zijn eerste reactie: ‘Wè kopte daorveur?’

Ik heb van mijn overgrootouders Jan de Bruijn en Dien de Brouwer, overleden in respectievelijk 1925 en 1933, geen enkele foto, alleen bidprentjes. Dit laatste had praktisch nut, want er moest voor hun zieleheil gebeden worden en zo’n prentje werd dan ook in een kerkboek bewaard.

Laten we maar aannemen dat de uitdrukking ‘liegen als een bidprentje’ niet op mijn overgrootouders van toepassing is geweest en dat het inderdaad eenvoudige, gelovige en rechtschapen mensen waren.

Van mijn familie heb ik over mijn overgrootouders nauwelijks iets anders gehoord dan dat mijn overgrootmoeder ‘’n kaoj’ was, wat waarschijnlijk betekende dat zij moeilijk in de omgang was. Hoewel zij geboren was in Udenhout, stamde zij uit een vrij bekende Moergestels-Hilvarenbeekse familie, die ook de grondlegger van het gymnasiaal onderwijs in Tilburg, dr. Petrus Cornelis (Piet) de Brouwer, ‘d’n doctor’, heeft voortgebracht. Ik heb als scholier deze conservatieve priester, die ook een boek over de geschiedenis van Hilvarenbeek geschreven heeft en een voorvechter was van de katholieke Brabantse emancipatie en het corporatisme, met zijn leraar-priesterbroer Harrie, kort vóór zijn dood nog met eigen ogen kunnen aanschouwen bij een jubileum van het Sint-Odulpuslyceum in mijn geboortestad Tilburg.


Mijn overgrootvader stamde uit het tweede huwelijk van mijn betovergrootvader Justus (Joost) de Bruijn met de twintig jaar jongere, in Goirle geboren Maria Elisabeth Brabers (zie generatie XV). Zijn moeder overleed echter nog in zijn geboortejaar 1846 en zijn al tamelijk bejaarde vader zes jaar later. Mijn overgrootvader Jan de Bruijn moest de erfenis delen met zijn halfbroers Thomas en Arnold, de twee al volwassen zonen van zijn vader uit diens eerste huwelijk met de twintig jaar oudere weduwe Janna Margareta Rensen. Hun halfbroer Jan werd niet bij een van hen beiden opgevoed, maar bij zijn oudere, kinderloos gebleven oom en tante Joanna de Bruijn en Joannes (Jan) Mathijssen, die net als zijn ouders in Oisterwijk woonden. Zijn erfdeel zal besteed zijn aan zijn onderhoud en opvoeding.


Op 13 december 1856 werd Jan bedacht in het testament van zijn ongehuwde tante Wilhelmina de Bruijn, die toen landbouwster was op het landgoed Durendaal in de gemeente Berkel, in Heukelom aan de Voorste Stroom dicht bij Oisterwijk, en kennelijk wel wat geld te verdelen had. Haar twee nog levende broers Johannes en Jacobus, landbouwers, die met haar samen op Durendaal woonden, benoemde zij tot universele erfgenamen, de drie kinderen van haar overleden broer Joost – dus Thomas, Arnoldus en Jan – bedacht zij samen met 100 gulden, haar zuster Johanna – dus de pleegmoeder van Jan, gehuwd met Jan Mathijssen – en haar zuster Poulina (Paula), gehuwd met Willem Hoevenaars, landbouwer te Tilburg elk met 100 gulden. Voor haar eeuwigdurende memorie en die van haar ouders, te houden door de pastoor van Oisterwijk, werd maar liefst 75 gulden gelegateerd (Regionaal Archief Tilburg, Notarieel archief Tilburg, nr. 418, akte 9). Maar de erfgenamen en legatarissen zouden hebben nog moeten wachten tot na 22 december 1876, toen Wilhelmina de Bruijn, nog steeds ongehuwd, in Berkel overleed. Overigens tevergeefs, hun tante had bij testament van 5 maart 1873 voor notaris Breda in Oisterwijk al haar goederen aan de kinderen van haar inmiddels overleden broer Johannes (Jan) – Peter, Hendrika (Henrica), Maria en Arnolda (zie generatie XIV) – vermaakt (Brabants Historisch Informatie Centrum, Memories van successie, Tilburg, dl. 89, akte 123). Ook de erfenis van hun ongehuwde oom Jacobus de Bruijn, overleden in 1881, zagen zij aan hun neus voorbijgaan. Die was eveneens op 5 maart 1873 voor notaris Breda te Oisterwijk bij testament vermaakt aan de genoemde kinderen (ald. dl. 97, akte 117). Op laatstgenoemde datum hebben Jacobus en Wilhelmina de Bruijn dus de twee nog levende kinderen van hun broer Joost, Thomas en mijn overgrootvader Jan, van hun erfenis uitgesloten. Hun zuster Johanna, de pleegmoeder van Jan, was toen al overleden (25 augustus 1871). Overigens zullen de ongehuwde Wilhelmina en Jacobus bij hun broer Jan, gehuwd met Adriana Brekelmans, wier vier kinderen de erfgenamen waren, op de boerderij op het landgoed Durendaal hebben gewoond. Zij waren elk voor 1/3 deel in de hoeve en bijbehorende grond aldaar geërfd.

Merkwaardigerwijs komt Durendaal ook in een heel ander verband op deze webstek voor, en wel als bezit van Wolfert van Brederode, die in er in 1548 overleed nadat hij kort tevoren nog van de schilder Jan van Scorel een huis aan de Nieuwegracht in Utrecht had gekocht, dat geërfd werd door zijn tweede vrouw, de uit Oisterwijk afkomstige Marigje Sappeels (zie Het huis van Jan van Scorel aan de Nieuwegracht in Utrecht).

Uit het bevolkingsregister van Oisterwijk blijkt dat Jan Mathijssen en Johanna de Bruijn en hun pleegzoon Jan de Bruijn, mijn overgrootvader, woonden op het adres Kerkeind 33 in Oisterwijk (tussen 1850 en 1860 gewijzigd in nummer 34). Jan verhuisde op 4 mei 1866 als dienstknecht naar Berkel, maar werd al op 4 mei 1867 weer op Kerkeind 34 ingeschreven.

Op 15 april 1875 trouwde mijn overgrootvader in Oisterwijk met Gerarda – vaak vermeld als Gerardina (Dien) – de Brouwer, dienstmeid, dochter van Adrianus de Brouwer en Johanna de Lepper. Misschien is het echtpaar begonnen met boeren op de boerderij van zijn pleegouders in Oisterwijk. Zijn pleegmoeder was in 1871 overleden, zijn pleegvader overleed, kort na zijn huwelijk, op 27 augustus 1875. De pleegouders bleken bij hun overlijden nog aan het Kerkeind in Oisterwijk te wonen. Mijn overgrootvader deed in 1875 aangifte bij de Burgerlijke Stand van het overlijden van zijn oom.


Overlijdensakte Jan Mathijssen
De overlijdensakte van Jan Mathijssen, waarbij zijn pleegzoon, mijn overgrootvader Jan de Bruijn, aangifte deed en de akte ondertekende. De andere aangever, Jan Mathijssens broer Martinus, verklaarde niet te kunnen schryven als zynde daar in onervaren.

Hoe dit alles ook zij, de eerste twee van de in totaal tien kinderen van het echtpaar Jan de Bruijn en Gerarda de Brouwer, Josephus (Sjef) en Adrianus (Janus), werden nog in Oisterwijk geboren, in respectievelijk 1876 en 1877, de oudste aan het Kerkeind in het westelijk deel van de kom van het dorp, waar ook het echtpaar Mathijssen-De Bruijn had gewoond, en de tweede op Kerkhoven, in het noordwesten van het dorp.

Mijn grootvader Martinus (Tinus) de Bruijn, geboren op 1 februari 1879 (generatie XVII), werd echter geboren in Berkel, waar het gezin op 12 oktober 1878 naar verhuisd was. Het volgende kind in de reeks, Johanna (Jans), werd ook nog in Berkel geboren, in 1880. Waarschijnlijk heeft het echtpaar hier een boerderij gepacht; ik heb er geen enkele aanwijzing voor dat zij over eigen grond beschikten. Als adres werd in beide geboorteakten wijk C nr. 37 genoemd.


De volgende spruit, Maria (Mie), werd weer geboren in Oisterwijk, en wel in 1882, waar in 1884 en 1886 nog twee kinderen, Francis en Francisca (Sus) (zie voor haar foto de Stamreeks), het levenslicht zagen, alledrie op de Logt, ten zuidoosten van het dorp in de richting van Spoordonk.


Maar het daarop volgende kind, Cornelis (Kees), werd in 1888 geboren in Moergestel, waar het gezin ongeveer 28 jaar gewoond heeft aan het Rootven in de kom van het dorp. Hier werden in 1891 Adriana (Jana) en in 1894 het tiende en laatste kind, Elisabeth (Bet), geboren. Het gezin voelde zich kennelijk thuis in Moergestel. Opmerkelijk detail: mijn grootvader en vader, die al lang geen binding meer met dit dorp hadden, kochten hun klokken en horloges altijd in Moergestel bij de juwelier en klokkenmaker Ketelaars aan het Rootven. Op nummer 47 is nog steeds een nazaat als edelsmid gevestigd. Ik heb het zilveren horloge van mijn grootvader geërfd dat hij daar aangeschaft had.


Deze verhuizingen naar opeenvolgende buurdorpen, van Oisterwijk naar Berkel, vervolgens weer terug naar Oisterwijk, daarna naar Berkel en ten slotte naar Moergestel, wijzen op opeenvolgende pachtcontracten, want ook hierna voorzagen mijn overgrootvader en overgrootmoeder in Tilburg als pachtboeren in hun levensonderhoud.


Pas op 3 november 1916 verhuisde het gezin, met nog drie thuiswonende kinderen, van Moergestel naar Tilburg, en wel naar het adres Schaapstraat 1 in het zuidwestelijk, hoofdzakelijk nog agrarisch deel van de stad. De verdwenen straat lag in de Berkdijk ter hoogte van de tegenwoordige Vierwindenlaan en de Tubantenstraat. Ook mijn grootouders van vaderskant, mijn vader en ikzelf zijn nog in dit deel van de stad geboren (zie generatie XVIII). In het bevolkingsregister staat bij het echtpaar De Bruijn-De Brouwer aangetekend ‘rente I.W.’. Deze rente, gebaseerd op de Invaliditeitswet van 1913, moest betaald worden tot het 65ste levensjaar – er moesten zegels voor geplakt worden – en voorzag daarna ook bij ouderdom in een bescheiden uitkering. In 1913 waren mijn overgrootouders respectievelijk 67 en 61 jaar oud.


Verder staat in het bevolkingsregister dat er in 1916 drie inwonende kinderen waren: Adriana, Cornelis en Francisca, alle drie aangeduid als landbouw(st)er. Adriana, overleden in 1939, is ongehuwd gebleven, Cornelis (Keesôom), die ik nog gekend heb, is pas op latere leeftijd, in 1936, getrouwd met Regina Wilhelmina Verhoeven. Mijn vader is, met een lid van de familie Verhoeven, executeur-testamentair van hem geweest. Francisca (Sus) vertrok op 7 januari 1920 naar Diessen, waar zij ging inwonen bij Adriaan van Gestel. Een jaar later trouwde zij daar, op 3 februari 1921, met de bijna zestien jaar oudere Petrus (Piet) Koppens (zie de afbeeldingen op de overzichtspagina). Ook aan mijn oudtante Sus heb ik nog wel een herinnering.


Een vierde kind dat in het bevolkingsregister op het adres Schaapstraat 1 werd ingeschreven, was de oudste, ongehuwde, zoon, Josephus (Sjef), eveneens landbouwer, eerder tuinman genoemd, wat hij ook later was, die volgens het register uit Diessen naar Tilburg gekomen was en tevoren bij zijn zuster Maria (Mie), gehuwd met Aloysius Franciscus (Lowie) van Asten, ingewoond had. Zoals ik hier boven heb vermeld, heb ik eind jaren zestig van de vorige eeuw geprobeerd hem te interviewen. Hij woonde toen, altijd ongehuwd gebleven, in Haaren in een verzorgingshuis, in die tijd nog ‘een gesticht’ genoemd. Overigens was het een modern gebouw. Hoogbejaard als hij was, durfde hij niet meer te fietsen, maar zag er niet tegenop om regelmatig van Haaren naar Oisterwijk te lopen, minstens drie kilometer, om daar in de kerk een rozenhoedje te gaan bidden. Dit bood hem de mogelijkheid om even uit te rusten en krachten op te doen voor de terugweg.


Mijn overgrootouders zijn waarschijnlijk, net als enkele van hun kinderen, op het kerkhof achter de Korvelse kerk in het zuidwesten van Tilburg begraven. Mijn vader heeft mij daar nog grafstenen van de familie aangewezen, maar ik weet niet meer van wie allemaal.

Oude Korvelse kerk
De in 1851 gebouwde oude Korvelse kerk, die op het Korvelplein stond.

Korvelse kerk
De nieuwe Korvelse kerk aan de zuidelijke rand van het plein, die in 1924 ingewijd werd. Verschillende leden van mijn familie De Bruijn liggen op het kerkhof achter de kerk begraven.

Dit is het betrekkelijk weinige dat ik van mijn overgrootouders Jan de Bruijn en Gerarda de Brouwer te weten gekomen ben. Ik houd mij vanzelfsprekend aanbevolen voor meer gegevens (mwjdebruijn[at]casema[punt]nl).

In sommige genealogieën wordt mijn overgrootvader Johannes de Bruijn ten onrechte een zoon van Thomas de Bruijn en Arnolda de Bresser genoemd. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het door elkaar halen van Johannes de Bruijn en Johannes Alphonsius de Bruijn, beiden geboren in Oisterwijk in februari 1846. De laatste was een zoon van Thomas de Bruijn, de oudste zoon van Joost uit zijn eerste huwelijk. De fout is met name gemaakt in de overlijdensakte van mijn overgrootvader Johannes. Maar de gegevens in een overlijdensakte zijn ten aanzien van de namen van de ouders niet altijd betrouwbaar. Uit de overige akten, bijvoorbeeld zijn huwelijksakte, blijkt zonneklaar dat mijn overgrootvader een zoon was van Joost de Bruijn en Maria Elisabeth Brabers. Johannes Alphonsius (zie generatie XV) ‒ nagenoeg van dezelfde leeftijd ‒ was dus zijn neef-oomzegger.

Twee Jannen de Bruijn
De geboorteakten van Johannes de Bruijn, zoon van Joost de Bruijn en Maria Elisabeth Brabers, op 20 februari 1846 (boven), en van Johannes Alphonsius de Bruijn, zoon van Thomas (Joostz.) de Bruijn en Arnolda de Bresser, op 23 februari 1846 (onder). De oom en zijn nagenoeg gelijknamige neefje verschilden dus maar drie dagen in leeftijd. Beiden werden blijkens de akten ook nog om één uur 's nachts geboren. De vaders hadden toen allebei als beroep voerman. Waarschijnlijk werkte Thomas in het bedrijf van zijn vader Joost.


© 2019-2021 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 10 juni 2019; laatst bewerkt 5 januari 2021.