Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Op
en rond het Domplein | Vrijwaring
| Contact |
|
Zie voor historische
gegevens over andere Utrechtse huizen op deze webstek ►
Middeleeuwse huizen en erven in Utrecht. |
Achter
de Dom
20-24 in Utrecht Een claustraal huis en erf van de Dom door Martin W.J. de Bruijn Te
citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘Achter de Dom 20-24 in Utrecht.
Een claustraal huis en erf van de Dom’
(www.broerendebruijn.nl/AchterdeDom20-24.html, versie van [datum],
geraadpleegd op [datum]).
Het voormalige claustrale huis Achter de Dom 20 met zijn bepleisterde negentiende-eeuwse voorgevel. Rechts daarvan de vroeg-twintigste-eeuwse bebouwing van Achter de Dom 22 en 24, waarvan de percelen eveneens deel uitmaakten van het oorspronkelijke claustrale perceel. Foto M.W.J. de Bruijn 4 februari 2018. |
[1] Enklaar meende overigens, waarschijnlijk in navolging van G.G. Calkoen, ten onrechte dat het claustrale erf de latere nummers Achter de Dom 16-22 omvatte. [2] Er zijn op het archief ook typoscripten van een aantal van die handschriften gemaakt, maar ze bevatten zo veel transcriptiefouten dat ze eigenlijk onbruikbaar zijn. Men doet er goed aan steeds naar de originelen te vragen. Omdat ze op nogal slecht papier geschreven zijn, zou het het beste zijn als ze gedigitaliseerd zouden worden. [3]
M.W.J. de
Bruijn, Husinghe ende hofstede. Een institutioneel-geografische
studie van
de rechtspraak over onroerend goed in de stad Utrecht in de middeleeuwen
(Utrecht 1994) 235-237.
[14]
Het Utrechts Archief [HUA],
St.-Pieter 151, aldus ook St.-Pieter 153 (1336 zonder nadere datering).
[16]
HUA, Dom 3040 (volledig afgedrukt in C.M. Cappon, De opkomst van
het
testament in het sticht Utrecht (Deventer 1992) 351-354 (bijlage
XII)): Heredes
meos esse volo bonorum meorum peculiarium, tam infra civitatem quam
extra
civitatem Traiectensem constitutorum, prout disposui in temporali
iudicio
civitatis Traiectensis. Quod si quisquam se contra hoc opposuerit,
executoribus
meis predixi, qualiter eos ad observanciam huiusmodi cohercebunt. Volo
specialiter quod Rutgherus Hildegundis habeat usufructum rerum quem
sibi coram
eadem iusticia seculari donavi; item omnes libros meos; item quod Ava
et
Aleydis, sorores, habeant viginti quatuor libras annuas ad vitam
earundem
secundum tenorem litterarum super hoc confectarum, quamdiu vixerint
continenter; item eisdem simili domum meam anteriorem retro sanctum
Petrum;
item quod Rutgherus predictus, Hugo et Ghiselbertus, fratres, quamdiu
ipsi vel
aliquis ipsorum vixerint, habeant domum meam retro sancti Petri maiorem
cum
iure accrescendi et non alienandi.
[17] Zie
over
een en ander M.W.J. de Bruijn, ‘Opmerkingen bij het middeleeuwse recht
van
verval’, Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der
Nederlanden
10 (2008) 149-165, ald. 150-152.
[18]
HUA,
St.-Pieter 165-1 (1367/68, ontv., 7de
summa): Item dominus
decanus sancti Martini de area nostra XXX s.
[21]
HUA,
St.-Pieter 167-1 (rek. kl. kamer 1432/33, ontv., 14de
summa): Item
dominus Petrus de Mera, quondam decanus noster, nunc prepositus
Embricensis,
tenetur de area sua XXVI s. VIII d., pro quibus solvit II lb. VI d.
[22] Dom 633-5 (rek. kl. kamer Dom 1441-1450):
Item de domo et area domini nostri decani X scuta antiqua,
facientes XXX
libras.
[25]
Ald.
2186-12. Op 19 april 1447 verbond Johan Proeys onder meer dit huis voor
een
moeilijk inbare schuld betreffende tot zijn decanaat behorende tienden
in Gelre
(Dom 2474).
[27]
Ald. 581-1,
f. 7: venerabilis et generosus dominus Ghijsbertus de Brederode,
sedis
apostolice prothonotarius et canonicus Traiectensis, ad prosecutionem
et
instantiam Iohannis de Amerongen, civis Traiectensis, ibidem astantis,
realiter
vendidit ac titulo venditionis huiusmodi resignavit venerabili viro
magistro
Iacobo Iohannis IJsbrandi, canonico Traiectensi, ibidem presenti,
ementi et
recipienti, domum et aream claustrales, sitas infra immunitatem dicte
ecclesie
Traiectensis a parte orientali chori eiusdem ecclesie, ibidem in angulo
proximo
porte transitus opten Dam, inter domum venerabilis domini Gherlaci
vander Donck
a parte aquilonari et domum quondam Hermanni Scholl a parte meridionali.
De
datum is niet ingevuld. Hij werd bij die gelegenheid protonotaris en
domkanunnik genoemd. Gijsbrecht was in ongenade gevallen bij bisschop
David van
Bourgondië, was gevangengenomen, gemarteld en vervolgens jarenlang
gevangen gehouden. Als een gebroken man overleed hij in 1475 in Breda.
[28]
Ald. 591.
Op de rug met 16de-eeuwse
hand: Nunc Wittenhorst. Er bestond
een geschil over het huis (zie ook 582-1, f. 5-6, met als opschrift: Nunc
anno 1576 Wittenhorst.
[29]
Ald.
2186-27 (afgedrukt in Archief van het Aartsbisdom Utrecht 28
(1902)
134-135, naar een 17de-eeuws
afschrift).
|
Aan het claustrale huis en erf Achter de Dom 20-24 is door de Utrechtse mediëvist prof. dr. D.Th. Enklaar aandacht besteed in een lezing gehouden op 11 april 1953 voor de Genealogische Sociëteit Zeist.[1] In de jaren tachtig heb ik van diens dochter Renée een fotokopie gekregen van het vrijwel volledig uitgeschreven verhaal van acht bladen. Klaarblijkelijk heeft ook het Utrechts Documentatiesysteem een kopie van dit verhaal verworven, want het is daar volledig afgedrukt onder het lemma ‘Achter de Dom 20’. Enklaar heeft overigens niet zelfstandig bronnenonderzoek naar de geschiedenis van zijn woonhuis gedaan, maar zich voor de oudere geschiedenis grotendeels gebaseerd op de zeer uitgebreide archiefonderzoekingen van jhr. ir. G.G. Calkoen, waarvan de resultaten in een aantal handschriften in Het Utrechts Archief aanwezig zijn.[2] Bij een aantal punten in het verhaal van Enklaar, al dan niet in navolging van Calkoen, heb ik mijn bedenkingen, waar ik niet in extenso op inga; slechts over enkele ervan kom ik in het onderstaande te spreken. De immuniteitsgebieden van Oudmunster, Dom en Sint-Paulus Utrecht is ontstaan uit een Romeinse burcht die een vijftal fases heeft gekend, waarvan de eerste vier van hout en de vijfde van steen. Vanaf de zevende eeuw vond hier kerkenbouw plaats. Terwijl de aan de kerken verbonden geestelijkheid er aanvankelijk een gemeenschappelijk leven leidde, was dit vanaf de elfde eeuw steeds minder het geval. De belangrijkste geestelijken (prelaten en kanunniken) van de kerkelijke collegiale instellingen (kapittels) mochten een eigen vermogen bezitten en kregen het recht om volgens vastgestelde regels (statuten) huizen te bouwen en te bewonen binnen het afgebakende gebied van het kapittel, het claustrum. Deze werden daarom claustrale huizen genoemd.[3] Afbeelding van het burchtgebied met de immuniteiten van de Dom en Oudmunster, bewerkt door het Utrechts Documentatiesysteem. Deze afbeelding is, met een aantal andere plattegronden, voornamelijk op mijn aanwijzingen, getekend door A.F.E. Kipp en vervolgens opgenomen in mijn dissertatie Husinghe en hofstede, ald. 82-83. Het perceel Achter de Dom 7 (op bovenstaande plattegrond D17) was het meest zuidoostelijke van de claustrale huizen van het Domkapittel.[4] Ten westen daarvan stonden huizen van het kapittel van Oudmunster.[5] Zowel dit huis van de Dom als de huizen van Oudmunster grensden aan de achterzijde in oorsprong aan de middeleeuwse zuidelijke burchtgracht, die echter al in de twaalfde eeuw grotendeels gedempt moet zijn. In 1283 werd ten gevolge van een overeenkomst tussen de Sint-Paulusabdij en het kapittel van Oudmunster ten zuiden daarvan de Oudmunstertrans, de huidige Trans, aangelegd.[6] Zoals we zullen zien werden enkele percelen ten noorden van de Trans, die niet tot de claustrale huizen behoorden en niet onder kerkelijke maar onder wereldlijke jurisdictie vielen, aangekocht en aan een claustraal erf toegevoegd. Het spreekt voor zich dat dit tot uit rechtshistorisch oogpunt boeiende maar ook ingewikkelde juridische situaties heeft geleid. Ten zuidoosten van de Oudmunsterkerk bevonden zich de percelen van een viertal claustrale huizen van dit kapittel, die zich vanaf de kerk uitstrekten tot aan de Trans. Terwijl drie ervan aan het toenmalige Oudmunsterkerkhof stonden, stond het vierde, met meest oostelijke, verder naar achteren en was met een gang onder het derde huis met het kerkhof verbonden.[7] Oostelijk hiervan bevond zich het perceel van het nog bestaande huis Achter de Dom 7 (op de plattegrond D17), dat binnen de immuniteit van de Dom gelegen was. Dit perceel strekte zich tot 1391 verder oostelijk uit. Toen werd daar echter de Domtrans – het zuidelijk deel van het huidige Achter de Dom – aangelegd.[8] Noordoostelijk hiervan bevond zich ter plaatse van het huidige Achter de Dom 20-24 (D16) het volgende claustrale erf van de Dom.[9] Zuidelijk hiervan bevond zich een wereldlijk erf van de Dom, dat in 1399 werd samengevoegd met het zuidelijk deel van het zojuist genoemde erf en werd overgedragen als claustraal erf van Oudmunster (O1) in ruil voor een claustraal huis en erf dat dit kapitttel onmiddellijk ten noorden van de Domtoren bezat.[10] Het claustrale huis op laatstgenoemde erf werd gesloopt en maakt nu nog steeds deel uit van het Domplein.[11] Wanneer het mooi weer is en weinig waait, is het er op de terrasjes aangenaam toeven. Een claustraal huis en erf van het Domkapittel In tegenstelling tot wat wel beweerd wordt, ging het bij de claustrale erven van de twee oudste kapittels, Dom en Oudmunster, om percelen die qua grootte in het algemeen niet of nauwelijks onderdeden voor die bij de jongere, elfde-eeuwse kapittels. De waarschijnlijk in de elfde eeuw uitgelegde Romeinse burcht bood daartoe voldoende ruimte. Bovendien konden deze percelen na de liquidatie van het middeleeuwse burchtgebied, waarmee al in de twaalfde eeuw is begonnen, nog verder naar buiten worden vergroot (zie de plattegrond). Achter de Dom 20-24 lag geheel tussen de Romeinse en de middeleeuwse burchtgracht in. Het perceel zal uitgebreid zijn met een stuk grond daarbuiten aan de zuidoostkant, dit wil zeggen ongeveer achter het huidige Achter de Dom 24. Hoewel deze uitbreiding wereldlijk gebied was, ging zij hierna deel uitmaken van het claustrale perceel Achter de Dom 20-24 en had hiermee tevens dezelfde gerechtigden. De gerechtigden in de claustrale erven van het Domkapittel komen we in geografische volgorde tegen in de rekeningen van de kleine kamer van dit kapittel, en wel vanaf de noordwestzijde van het Domplein in oostelijke en vervolgens zuidelijke richting tot aan Achter de Dom 7.[12] Opvallend is echter dat in de oudste rekeningen van de Dom het perceel Achter de Dom 20-24 niet voorkomt. Dit betekent dat er toen nog geen lasten op rustten, althans geen die betaald werden aan de kleine kamer, waar in het algemeen de memoriediensten van de overledenen werden verantwoord. Ik heb tot nu nog geen verklaring voor dit ontbreken van gegevens over dit perceel gevonden. Maar uit het zuidoostelijk deel ervan, dat ongeveer zal hebben samengevallen met Achter de Dom 24, werd wel een jaarlijks bedrag betaald aan een andere kapitteladministratie, en wel de kleine kamer van het kapittel van Sint-Pieter. Terwijl in de oudste rekening,daterend van 1367/68, het bedrag 30 schellingen per jaar bedroeg, was het later steeds 36 schellingen 8 penningen. Dat het om een perceel ging dat aan het claustrale erf zal zijn toegevoegd, blijkt uit het feit dat het kapittel van Sint-Pieter nog spreekt van ‘ons erf’ (area nostra).[13] De eerste gerechtigde van het claustrale erf Achter de Dom 20-24 komen we tegen als belender van het ten zuiden daarvan gelegen perceel Pausdam 1. Op 20 juni 1333 is sprake van het erf van ‘de voorname man heer Hugo Pollard, kanunnik van de domkerk’,[14] en ruim een jaar later, op 9 of 10 augustus 1334, van haren Hughen Pollaerds poorte op der heren hofstede vanden doem.[15] Er stond dus een poort op het zuidelijk deel van het perceel die waarschijnlijk toegang gaf tot wat nu Achter Sint-Pieter is, maar toen tot de Dam, de latere Pausdam, gerekend werd. Waarschijnlijk in het voetspoor van G.G. Calkoen nam D. Th. Enklaar aan dat Pollards rechtsopvolger de bekende domkanunnik Hugo Vustinc was. Dit zal ontleend zijn aan het feit dat deze bekende jurist en domkanunnik optrad als executeur-testamentair van zijn collega Hugo Pollard. Als domkanunnik kon Vustinc zonder problemen in de claustrale rechten treden van zijn opdrachtgever. Maar is dit ook werkelijk het geval geweest? Het testament van Hugo Vustinc van 23 augustus 1349 wijst niet in die richting. In dit testament beschikte deze ook over zijn huis, maar van een claustraal huis wordt niet gesproken. Om te beginnen verwees hij naar de beschikkingen die hij voor het stedelijk gerecht van de stad over zijn zowel binnen als buiten de stad gelegen erfgoed had gemaakt. Daarna trof hij een speciale regeling over zijn huis, dat ‘achter Sint-Pieter’ gesitueerd werd. Merkwaardigerwijs werden daarin de familiebetrekkingen van de begunstigden niet genoemd; waarschijnlijk ging het om zijn neefjes en nichtjes. Hij schonk het voorhuis aan de gezusters Eva en Aleid gedurende hun leven. Zijn grote huis ‘achter Sint-Pieter’ vermaakte hij aan Rutger Hillegondsz. en de gebroeders Hugo en Gijsbrecht, eveneens voor hun leven, met het recht om het te verbeteren, niet om het te vervreemden.[16] Het is ondenkbaar dat iets dergelijks met een claustraal huis kon gebeuren, ook al weken de kapittels wel eens van hun eigen statuten af. ‘Achter Sint-Pieter’ zal hier dan ook niet verwijzen naar de tegenwoordige straat, maar naar een achter de immuniteit van Sint-Pieter staand huis, waarschijnlijk aan de Regenboog, de huidige Kromme Nieuwegracht. Op 22 juli 1358 gaf het kapittel van Sint-Jan namelijk aan de gebroeders Hugo en Gijsbrecht Vustinc hier een huis en erf (het huidige Kromme Nieuwegracht 6) in erfelijke pacht naast het huis dat zij al in bezit hadden (aldaar nummer 8).[17] Mogelijk ging het bij dit laatste om voorouderlijk erfgoed, maar daarover ontbreken de gegevens. De eerstvolgende claustraal gerechtigden van Achter de Dom 20-24 kennen we slechts uit de vermelding van het zuidelijk deel (waarschijnlijk achter nummer 24) in de rekeningen van de kleine kamer van Sint-Pieter. In de rekening van 1367/68 was dat de domdeken,[18] in 1371/72 de choorbisschop.[19] In een oorkonde van 16 november 1419 wordt als belending van Pausdam 1 meester Peter van der Meer, deken van Sint-Pieter genoemd.[20] In de eerstvolgende rekening van de kleine kamer van Sint-Pieter, pas daterend van 1432/33 was dat dezelfde, nu proost van Emmerik.[21] De eerste keer dat we het betreffende claustrale perceel in de rekeningen van de kleine kamer van de Dom tegenkomen, is eerst in het jaar 1446/47.[22] Het ging hierbij om de domdeken Johan Proeys, die er aan het domkapittel 10 oude schilden per jaar uit moest betalen, die hij op 29 augustus 1446 beloofd had.[23] Op dezelfde datum had het kapittel van de executeurs-testamentair van Peter van der Meer 200 schilden ontvangen gecomen vanden derdendeel vandes voirs. proests huse staende in onser kercken vryheyt voirs., bestemd voor zijn memorie. Dat het hierbij om het hier behandelde huis moet zijn gegaan,[24] blijkt uit een oorkonde van 5 mei 1447, waarin erkend werd dat Johan Proeys dit huis voor 600 Franse schilden gekocht had.[25] Op 7 maart 1449 blijkt het huis in het bezit te zijn van domproost Gijsbrecht van Brederode[26] en dit was nog in 1475 het geval. In dat jaar verkocht hij het voor 550 Franse schilden aan de domkanunnik Jacob Johans IJsbrandsz. Het huis werd toen gesitueerd aan de oostkant van het koor van de kerk in de hoek bij de poort van de trans opten Dam (dus het zuidelijk deel van Achter de Dom) tussen het huis van heer Gerlach van der Donk aan de noordkant (= Achter de Dom 14-18) en het huis van wijlen Herman Schol (= Achter de Dom 7) aan de zuidkant.[27] Op 23 januari 1476 droeg Johan Arendsz. van Amerongen voor 65 Franse schilden aan het domkapittel over alle rechts ende toeseggen dat ick van weghen mijns heren heren Ghijsbrechts van Brederoden, wileneer doemproist tUtrecht, off van mijns selffs wegen off anders hebbe off ghehadt mach hebben aen die huysinghe ende hoffstede opter mondaten then doem voirscreven die mijn heer die doemproist voirscreven in sijnen leven the hebben ende the bewonen plach.[28] In 1518 kreeg het huis een wel heel illustere bezitter voor het leven: Adriaan kardinaal van Tortosa, de latere paus Adrianus VI.[29] Deze moet op dat moment al bezig zijn geweest met de bouw van het daar tegenover staande claustraal huis van Sint-Pieter (Kromme Nieuwegracht 49), dat later bekend zou staan als Paushuize.[30] De gegevens, van diverse aard, bijvoorbeeld uit de rekeningen, maar ook als belendingen, leveren aldus de volgende lijst van claustraal gerechtigden van Achter de Dom 20-24 op: –1333-1336– de domkanunnik Hugo Pollard –1367/68– de domdeken –1371/72– de choorbisschop –1391.07.18– de domkanunnik Wouter van Delft[30a] –1419.11.16– Peter van der Meer, deken van Sint-Pieter –1432/33– dezelfde, nu proost van Emmerik –1446/47– de domdeken (Johan Proeys) –1449.03.07- domproost Gijsbrecht van Brederode 1470/71– de aartsdiaken = de domproost Gijsbrecht van Brederode[31] –1475– Jacob Johan IJsbrandsz. –1500.10.19– dezelfde –1507.07.08– Hendrik van Moudwijk[32] 1510/11 dezelfde; 1518.11.29 kardinaal Adriaan van Utrecht[33] –1530/31– Hendrik Zoudenbalch –1540/41– Marcus van Weze –1550/51– Dirk van Wittenhorst, proost van Elst |
© 2018 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 6 februari 2018; laatst bewerkt 27 augustus 2024. |