Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Vrijwaring | Contact |
|
◄ Naar de
stamreeks Voor meer gegevens over mijn grootouders Martinus (Tinus) de Bruijn en Dingena Koks zie ook ► Joannes Josephus (Jan) de Bruijn.
|
Martinus
(Tinus) de Bruijn Te citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘Martinus (Tinus) de Bruijn’
(www.broerendebruijn.nl/MartinusdeBruijn.html, versie van [datum], geraadpleegd
op [datum]).
Mijn grootvader Tinus de Bruijn, naar wie ik vernoemd ben, is zijn carrière begonnen als boerenknecht, onder meer op De Tongerlose Hoef in Tilburg. Vanaf zijn huwelijk op 15 januari 1913 was hij pachtboer op De Blauwe Hoef, toen gelegen in Tilburg op de grens met Hilvarenbeek. Hij hield het maar vier jaar vol: op 22 maart 1917 is hij vertrokken naar Hilvarenbeek en op 18 augustus van dat jaar ging hij wonen op het adres Capucijnenstraat 199 in Tilburg. Daar werd op 1 oktober 1917 mijn vader geboren. In het bevolkingsregister van Tilburg is het beroep landbouwer doorgehaald en vervangen door stoker. Mijn grootvader is gaan werken bij de Stoomververij en Chemische Wasserij De Regenboog aan de Bredaseweg in Tilburg. Daar zal hij het beroep van machinist wel in de praktijk hebben geleerd. Dat er wel enige vakbekwaamheid vereist was, leerde mij een artikel van de bioloog en stoomfanaat Midas Dekkers, ‘De goddelijke stoommachine’, in het tijdschrift Maarten (nr. 4, augustus 2012) 76-85. Op blz. 80 lezen we: Hij
kent zijn taak: ‘Meermalen
kleine hoeveelheden steenkool opgooien, waardoor men een dun vuur kan
onderhouden, terwijl men er tevens voor zorgen moet, dat in dit dunne
vuur geen gaten branden, dit is een eerste vereischte van goed stoken’.
Zo staat het in Wat een fabrieksstoker alzoo weten moet
van ir. J. de Kuyser, directeur der Vereeniging tot Bevordering van
Rookvrij Stoken, en zo heeft de machinist het gelezen, want dat kan
hij: ‘Aan eenige opleiding mag het een machinist niet ontbreken,’ aldus
De Gids voor machinisten van
E.F. Achol. ‘Lezen en schrijven dient hij in de eerste plaats vlot te
kunnen. Bedrevenheid in het lezen stelt hem niet alleen in staat zich
door goede boeken verder te bekwamen, maar schenkt hem tevens
gelegenheid, om zich in vrijen tijd nuttig te ontspannen.’
Of mijn grootvader veel gelezen heeft, waag ik te betwijfelen. En mijn grootmoeder kon nauwelijks lezen en schrijven; ze moest ook in haar kindertijd thuis op de boerderij werken. (Zelfs bij mijn ouders kon het boekenbezit met gemak tussen twee boekensteuntjes op het dressoir, voor zover enkele exemplaren niet in de linnenkast verstopt lagen. Deze waren overigens stukken interessanter dan de boeken op het dressoir en werden dan ook door mij ‒ en waarschijnlijk ook wel door mijn broers en zus ‒ even stiekem als gretig gelezen.) In de jaren dertig ‒ mijn grootouders woonden toen op Industriestraat 190, tegenover de Bokhamer aan de andere kant van de spoorlijn (zie over mijn vader en moeder ► Joannes Josephus (Jan) de Bruijn) – kwam er een radio in huis, waar het hele gezin omheen zat te luisteren, bijvoorbeeld naar De Bonte Dinsdagavondtrein van de Avro. Behalve in de vastentijd wanneer, tot teleurstelling van de kinderen, vanzelfsprekend de preek van de roemruchte pater Borromeus de Greeve moest worden aangehoord. Voor meer gegevens over mijn grootouders Martinus de Bruijn en Dingena Koks zie ook de zojuist genoemde webpagina over mijn ouders. |
|
|