Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Op
en rond het Domplein | Vrijwaring | Contact |
|
De
vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Utrecht op Wikipedia door Charlotte J.C. Broer en Martin W.J. de Bruijn Te
citeren als: C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, ‘De vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Utrecht op Wikipedia’
(www.broerendebruijn.nl/Wikipedia.html, versie van [datum], geraadpleegd op
[datum]).
|
|
Het internet heeft het einde betekend voor
verschillende
beroepen. Een daarvan was de encyclopedieverkoper,
die de mensen een peperdure encyclopedie probeerde aan te smeren. Zo’n
encyclopedie pretendeerde alle op het moment van uitgave beschikare
kennis weer
te geven. Soms was zij thematisch, maar meestal op trefwoorden
ingedeeld. Een
dergelijk naslagwerk bestond vaak uit een groot aantal delen, die met
tussenpozen uitkwamen. De kopers zaten er zo soms jaren financieel aan
vast.
Nadat de uitgave afgerond was, verschenen er vaak ook nog aanvullende
delen met
correcties en nieuwe kennis. Inmiddels beschikken we op internet over een alfabetisch geordende encyclopedie, die als bijzonderheid heeft dat iedereen er bijdragen aan kan leveren, zodat zij ook steeds kan worden uitgebreid. Ook kunnen er op deze manier correcties in worden aangebracht. Een team van moderatoren ziet erop toe dat er geen onaanvaardbaar geachte praktijken plaatshebben. Onder een tabblad ‘Geschiedenis’ geven de samenstellers inzicht in hun teksten en de daarin aangebrachte wijzigingen. Zij gaan daarbij schuil achter afgekorte, soms robot- of satellietachtige namen als Pepijntje, Robbot en Sonty567. Zowel de mogelijkheden als de beperkingen zijn met het bovenstaande wel zo ongeveer geschetst. Maar ondanks die duidelijke beperkingen zullen er weinig wetenschappers zijn die niet af en toe trefwoorden van de Wikipedia inzien en er gebruik van maken. Wij hebben dat ook gedaan door eens te bezien wat de encyclopedie over de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Utrecht, en dan met name de vroege kerkenbouw, oplevert. We deden dit aan de hand van de volgende trefwoorden of lemma’s, zoals die luidden op 29 april 2015: – Utrecht (stad); – Utrecht (provincie); – Geschiedenis van de stad Utrecht; – Sint-Salvatorkerk (Utrecht); – Dom van Utrecht; – Heilig Kruiskapel (Utrecht). Utrecht (stad) Het trefwoord op de Wikipedia over de stad zegt het volgende over de vroegste geschiedenis (we citeren volledig): 'Op en rond het huidige
Domplein
is
de plaats waar de Romeinen rond 50 n.Chr. de basis
voor de stad
Utrecht hebben gelegd. Aan de oever van de Rijn
bouwden ze het castellum
Traiectum van hout en aarde. Dit fort
was
onderdeel van de verdedigingsgordel langs de noordgrens van het Romeinse
Rijk, de zogenaamde limes. Tussen 50 en 270 n.Chr. werd
het
castellum vier maal herbouwd. Na het vertrek van de Romeinen streden de
Friezen
en de Franken
lange tijd om de vesting. De overgebleven ommuring leefde voort als de
burcht
Trecht.
In 690 stichtte de Angelsaksische missionaris en bisschop Willibrord binnen de grotendeels verlaten grenspost Utrecht een geestelijk centrum met twee kerken, waar later nog een derde aan werd toegevoegd. Hieruit ontwikkelde zich het complex van de aan Sint-Maarten gewijde Domkerk, de Sint-Salvatorkerk en de tussengelegen Heilig-Kruiskapel. Vanaf de achtste eeuw, met een onderbreking vanwege Vikingen, zetelde een bisschop in Utrecht, dat daardoor het religieuze centrum van de Noordelijke Nederlanden was.' Bij deze tekst willen wij de volgende kanttekeningen plaatsen – uiteraard onder verwijzing naar de bronnen en de uitvoerige argumentaties in onze publicaties en op onze website. Om te beginnen is het niet aannemelijk dat Willibrord al in 690 in Utrecht gearriveerd is, laat staan dat hij er al in dat jaar twee kerken gesticht heeft. Hoogstwaarschijnlijk vestigde hij zich pas omstreeks 695 in Utrecht en begon hij daar toen met de bouw van een eerste kerk, die hij wijdde aan de Verlosser, Sint-Salvator. Volgens de bronnen heeft hij pas later een verwoest aangetroffen kerkje herbouwd en aan Sint-Maarten gewijd. Merkwaardig is dat de bouw en verwoesting van het eerste Utrechtse kerkje – dus een belangrijk gegeven – in het Wikipedia-lemma over de stad Utrecht helemaal niet vermeld wordt. Verder zegt de tekst dat er vanaf de achtste eeuw een bisschop in Utrecht zetelde, dat 'daardoor' het religieuze centrum van de Noordelijke Nederlanden was. Dat er een bisschop zetelde – overigens met onderbreking en zonder dat deze het hoofd van een regulier bisdom was – wil echter niet zeggen dat Utrecht het kerkelijk centrum van de Noordelijke Nederlanden was geworden, hoogstens dat de aanzet daarvoor gegeven was. Geschiedenis van de stad Utrecht Hoewel de Wikipedia-webpagina ‘Utrecht (stad)’ aandacht besteedt aan de geschiedenis van de stad, bestaat daarover ook een pagina onder het lemma ‘Geschiedenis van de stad Utrecht’. Een verwijzing hiernaar vanuit de pagina over de stad als geheel zou voor de hand hebben gelegen, maar deze ontbreekt geheel. Het is een gebrek dat de hele Wikipedia aankleeft. De op de webpagina’s aangebrachte koppelingen naar andere lemma’s zijn vaak wel adequaat, maar soms ook tamelijk bizar. Onder het trefwoord ‘Geschiedenis van de stad’ wordt – anders dan onder het trefwoord ‘Utrecht (stad)’ – wel melding gemaakt van de bouw van een eerste kerkje door de Frankische koning Dagobert omstreeks 630 en de verwoesting daarvan enkele decennia later door de Friezen. Volgens de tekst resideerden hierna Friese koningen in Utrecht. Dat is wel mogelijk, misschien zelfs aannemelijk, maar aan te tonen is het niet. Hierna wordt melding gemaakt van de verovering van Traiectum door de Franken en volgt onder de kop ‘Kerkelijk centrum’ de volgende tekst: 'In deze
tijd begon het proces van de definitieve kerstening van de Friese
gebieden. In 690
arriveerde de Angelsaksische
missionaris Willibrord
uit Engeland in de Lage Landen. Nadat hij zich verzekerd had van de
steun van
het Frankische hof en zich in Rome tot aartsbisschop der Friezen had
laten
wijden, vestigde hij zich in 695 in
Utrecht. Binnen de muren van het oude castellum
stichtte hij de Sint-Salvatorkerk, waaraan hij
een
klooster verbond. Daarnaast liet hij het kerkje van Dagobert I
herbouwen, dat
hij aan Sint-Maarten wijdde. Vanuit Utrecht
werd nu de
missionering van de Friezen ter hand genomen.
Een
laatste onderbreking van de Frankische heerschappij vond plaats toen de
Friezen
in 714 nog
eenmaal
Utrecht in handen kregen. In 719 aan het
eind van de Frankische Burgeroorlog werden zij
echter
definitief verdreven door de Frankische hofmeier Karel
Martel. In dat jaar kreeg Willibrord gezelschap van zijn landgenoot
Bonifatius, die zich enkele jaren
later naar
het Germaanse gebied ten oosten van de Rijn begaf. Karel Martel schonk
het
voormalige castellum met het omliggende gebied in 723
aan de
Utrechtse
kerk, waarmee de basis gelegd werd voor het wereldlijk gezag van de
kerk.
Ook na de dood van Willibrord in 739 bleef Utrecht het religieuze centrum over een groot gebied. Van een georganiseerd bisdom was aanvankelijk nog geen sprake, maar Bonifatius wist de plaats uit handen van de Keulse bisschop te houden, die er aanspraak op maakte op basis van de oude schenking van Dagobert. Vanuit de kloostergemeenschap binnen de muren van het castellum vormde zich de Utrechtse Domschool die onder Gregorius van Utrecht tot grote bloei kwam met wijde reputatie en leerlingen had als Liudger. De opvolger van Gregorius, Alberik I, werd in 777 in Keulen tot bisschop van Utrecht gewijd. Het bisdom omvatte bijna het hele gebied van het latere Nederland boven de rivieren en Zeeland, en werd een suffragaan bisdom van het tot aartsbisdom gepromoveerde Keulse diocees. Mogelijk werd de Utrechtse doopbelofte met bijgaande lijst in Utrecht gebruikt.' Enkele bedenkingen van onze kant: – het is niet zeker dat Willibrord zich pas in Utrecht gevestigd heeft nadat hij zich in Rome tot aartsbisschop van de Friezen had laten wijden. Dit kan al vóór zijn tweede Rome-reis gebeurd zijn; – de herbouw van de verwoeste kerk zouden wij een alinea verder vermeld hebben, omdat deze hoogstwaarschijnlijk pas na 719 plaatsvond; – in deze tijd zal de Utrechtse kerk ook het belangrijke immuniteitsprivilege gekregen hebben, dat volledig zelfbestuur inhield. Hier maakt de Wikipedia in het geheel geen melding van; – de stichting van een regulier bisdom zal niet op 777, ook niet kort daarna, maar aan het eind van de achtste eeuw, in of kort na 794/95, gedateerd moeten worden. Maar in zijn algemeenheid mogen de gebruikers van de Wikipedia met bovenstaande tekst tevreden zijn. Utrecht (provincie) Dat is minder het geval met de pagina over de provincie Utrecht. Deze zegt om te beginnen dat het regionale bestuur van Utrecht al sinds de zevende eeuw bestond. Dat is denkbaar wanneer men ervan uitgaat dat er ook Friese koningen als Aldgisl en Radbod er geresideerd hebben, maar het is ten eerste de vraag of dit zo was en ten tweede of die residentie dan werkelijk het centrum van een regionaal bestuur is geweest. Verder maakt de pagina over Utrecht als provincie melding van de komst van ‘Bisschop Willibrord’ – in werkelijkheid was hij aartsbisschop van de Friezen – als ‘lokale macht’, waarna vanuit ‘de stad’ een groot deel van de Noordelijke Nederlanden gekerstend werd ‘en later ook bestuurd onder het Sticht’. Dit laatste wordt niet nader uitgelegd en hangt dus in de lucht. De gemiddelde lezer zal zich op basis van deze informatie geen duidelijke voorstelling kunnen maken van de situatie. Dan zegt de tekst over de geschiedenis van de provincie dat Utrecht zich deze machtige positie kon aanmeten dankzij zijn centrale ligging ‘en door steun van andere Katholieke bisdommen, voornamelijk in Duitsland’. Nog los van de vraag wat we ons voor deze periode van niet-katholieke bisdommen moeten voorstellen, is het ons een raadsel waar de samenstellers die zogenaamde steun van andere bisdommen, ‘voornamelijk in Duitsland’, vandaan halen. Het heeft tot 777/78 geduurd voor een Utrechtse priester zich in Keulen tot bisschop heeft laten wijden, en, zoals hierboven al vermeld, tot het eind van de achtste eeuw voor er door toedoen van koning Karel een bisdomsindeling heeft plaatsgehad, waarbij Utrecht een bisdom onder het aartsbisdom Keulen is geworden. Dat is toch wel een heel andere gang van zaken dan steun van vooral Duitse bisdommen. Integendeel wilde het Frankische bisdom Keulen omstreeks 750 Utrecht inlijven. Bonifatius heeft zich daar destijds heel boos over gemaakt. Van steun van andere bisdommen aan Utrecht blijkt nergens, toen niet en ook later niet. Sint-Salvatorkerk (Utrecht) We zeiden zojuist dat Willibrord bij zijn aankomst in Utrecht omstreeks 695 een kerk bouwde die hij aan Sint-Salvator wijdde. De Wikipedia-pagina over deze kerk zegt over de stichting ervan het volgende – opnieuw volgt een uitgebreid citaat: 'De eerste
Sint-Salvatorkerk werd
gesticht door Willibrord
(†739) na zijn wijding tot aartsbisschop
in 695 door paus Sergius I en de toewijzing door Pepijn van Herstal van het voormalige Romeinse fort Traiectum (burcht Trecht) als
zetel. Het
exacte stichtingsjaar is niet bekend maar deze valt in ieder geval voor
724. De
kerk werd gebouwd binnen de muren van het voormalige fort. Het patrocinium
- Salvator, wat 'verlosser' betekent, Christus zelf dus - verwijst
mogelijk
naar de Lateranenkerk, de kathedraal
van de bisschop van Rome, de paus dus, en daarmee hoofdkerk van stad en
wereld.
Ook deze kerk was namelijk in de eerste plaats aan Christus-Salvator gewijd.
Van de Salvatorkerk in
zijn eerste
gedaante zijn geen afbeeldingen bekend. Rond de Tweede Wereldoorlog werd de bodem ter
plaatse
van de Salvatorkerk archeologisch onderzocht. Ter plaatse van de
voormalige kruising, op de as van de kerk,
werden
muurresten en kalkstenen sarcofagen
gevonden. Uit de positionering van deze resten op de as van de latere
kerk kon geconcludeerd worden dat het ging om de oostelijke annex van
de kerk. Uit het merkwaardige grondplan van de latere kerk (met onder
meer een zeer breed en een extreem kort schip en een zware toren) konden
tenslotte de
dimensies van de op de oostelijke annex aansluitende zaal worden
gededuceerd.
De Utrechtse Salvatorkerk was in eerste opzet waarschijnlijk een forse zaalkerk
van
circa 12 bij 18 meter, met aan de oostkant een ingesnoerde annexbouw,
eveneens
op rechthoekige grondslag (omstreeks 9 bij 12 meter).
De oostelijke annex diende
mogelijk als koor,
maar gezien het grote aantal kalkstenen
sarcofagen
binnen de muren van dit bouwdeel gebruikte men deze ruimte ook als
grafkapel,
of was er sprake van een combinatie van beide functies.
De Salvatorkerk lag ten
zuidwesten
van een tweede, kleiner kerkgebouw, vanaf de twaalfde eeuw bekend als
de Heilig-Kruiskapel (gesloopt in
1826).
Waarschijnlijk was deze kerk oorspronkelijk de Sint-Maartenskerk.
Tezamen
vormden de kerken tot de tiende eeuw een complex dat wel met de term
dubbelkathedraal wordt aangeduid. Of het complex daadwerkelijk als
zodanig
functioneerde is niet duidelijk. Vanaf omstreeks 750 heeft de
Maartenskerk
duidelijk het primaat en wordt zij met de term kathedraal aangeduid.
Daarmee
zou zij de directe voorloper zijn van de latere Domkerk.
Merkwaardigerwijs blijkt
uit
bronnen uit de latere middeleeuwen dat de Maartensdom wat betreft het dooprecht - toch een privilege dat bij uitstek aan de hoofd-
en
moederkerk van een bisdom (de kathedraal dus) verbonden hoort te zijn -
afhankelijk was van de Salvatorkerk, waar in de westbouw een als oeroud
omschreven doopvont stond opgesteld. Het kapittel van de Dom diende
daar zijn
wijwater te betrekken. Dit merkwaardige gebruik is een aanwijzing dat
de
Salvatorkerk mogelijk eerst als hoofdkerk was bedoeld, maar dat die
functie
rond 750 op de Maartenskerk is overgegaan.'
Merkwaardig is om te beginnen in bovenstaand citaat de mededeling dat de kerk vóór 724 werd gesticht. Wat hadden de samenstellers dan anders verwacht van een missionaris die al omstreeks 695 in Utrecht gearriveerd was? Waarschijnlijk gaan ze ervan uit dat Willibrord eerst de hierboven al vermelde verwoeste kerk herbouwd had en aan Sint-Maarten gewijd en pas later de Sint-Salvator gesticht heeft. Het jaartal 724 is waarschijnlijk afgeleid van het gegeven dat de Frankische hofmeier Karel Martel op 1 januari 723 de burcht Traiectum met het omliggende gebied aan bisschop Willibrord, hoofd van het daar aanwezige monasterium (klooster), heeft geschonken. Verder gaat de tekst op de webpagina over de Utrechtse Sint-Salvatorkerk ervan uit dat de kerk van Willibrord ter plaatse van de latere Sint-Salvator- of Oudmunsterkerk heeft gestaan. Maar de middeleeuwse bronnen vermelden dat Bonifatius deze laatste kerk gebouwd heeft naast de eerste, door Willibrord gebouwde Sint-Salvator. Wat op de betreffende webpagina verder over de oudste archeologische gegevens ter plaatse van de latere Oudmunsterkerk gezegd wordt, heeft dan ook betrekking op de onder Bonifatius gebouwde nieuwe Sint-Salvator en niet op de Sint-Salvator van Willibrord. Het misverstand wordt dan verder uitgebouwd door de volgende zin over de Heilig-Kruiskapel, die ten noordoosten van Oudmunster stond: ‘Waarschijnlijk was deze kerk oorspronkelijk de Sint-Maartenskerk’. Dat was de Heilig-Kruiskapel echter niet. Zoals met name uit de geschreven middeleeuwse bronnen blijkt, stonden alle Sint-Maartenskerken ter plaatse van de tegenwoordige domkerk. En zoals de archeologische gegevens aantonen, is de Heilig-Kruiskapel pas in de tiende eeuw gebouwd. In de middeleeuwse bronnen werd zij later, maar minstens al in het begin van de twaalfde eeuw, beschouwd als de eerste Sint-Salvator van Willibrord. Omdat de kapel werd opgetrokken uit de stenen van het Romeinse hoofdgebouw, de principia, achten wij het het meest waarschijnlijk dat in werkelijkheid de eerste Sint-Salvator zich met het klooster van Willibrord zich onder het ene dak van dit klooster bevonden hebben. Daarvoor bestaan enkele duidelijke aanwijzingen in de vroegmiddeleeuwse bronnen. De voorlaatste alinea van het citaat over de Sint-Salvatorkerk zegt vervolgens dat de kerken – bedoeld zijn dus de Sint-Salvator- en de Sint-Maartenskerk – een complex vormden ‘dat wel met de term dubbelkathedraal wordt aangeduid’, en dan: 'Of het complex
daadwerkelijk als zodanig
functioneerde is niet duidelijk. Vanaf omstreeks 750 heeft de
Maartenskerk
duidelijk het primaat en wordt zij met de term kathedraal aangeduid.
Daarmee
zou zij de directe voorloper zijn van de latere Domkerk.'
Het is echter volstrekt duidelijk dat het complex niet als zodanig gediend heeft. Hoogstens kan gesproken worden van een bisschoppelijke kerkengroep. Zoals uit de middeleeuwse geschreven bronnen blijkt, was de Sint-Salvator onmiskenbaar – dus niet ‘mogelijk’, zoals de Wikipedia-tekst wil – niet alleen de oudste doop- en begraafkerk, maar ook de kerk waar de bisschopszetel stond, dus de kathedraal. De samenstellers van de Wikipedia-pagina over de Utrechtse Sint-Salvator geven dit ook aan in het laatste hierboven weergegeven citaat. Inderdaad heeft deze kerk, hoogstwaarschijnlijk onder druk van de Frankische machthebber Pippijn, omstreeks 750 het primaat moeten afstaan aan de Sint-Maartenskerk. Wat daar aangeduid wordt als ‘merkwaardigerwijs’, is dat in werkelijkheid helemaal niet. Wat in het Wikipedia-lemma ‘Sint-Salvatorkerk (Utrecht)’ ontbreekt is de bouw door Bonifatius van een nieuwe kerk omstreeks 745, die beoogd was als kathedraal van een nieuw te stichten bisdom Utrecht onder een aartsbisdom Keulen, waar Bonifatius van aan het hoofd zou staan. Van de bouw van deze nieuwe Sint-Salvator naast de eerste in het Romeinse hoofdgebouw hebben wij al in 1995 uitvoerig beargumenteerd melding gemaakt. Dom van Utrecht De webpagina van Wikipedia over de Utrechtse domkerk begint met de vermelding van een stenen gebouw binnen het Romeinse castellum, onder het verdwenen schip van de dom, dat mogelijk een Romeins tempeltje was. Verderop wordt gezegd dat Frankische missionarissen rond 630 binnen de resten van het fort een houten kerkje bouwden, ‘mogelijk al gewijd aan hun schutspatroon Sint-Maarten’. De middeleeuwse bronnen vermelden echter dat dit eerste kerkje gesticht werd door de Frankische koning Dagobert, die het aan Sint-Thomas apostel wijdde, en vervolgens de burcht met die kerk aan de bisschop van Keulen schonk. Dit Sint-Thomaskerkje, dat later door de Friezen werd verwoest, was niet van hout. Bonifatius vermeldt immers in een brief dat het kerkje verwoest was, maar daarna door Willibrord weer vanaf het fundament was opgebouwd en aan Sint-Maarten gewijd. Minstens de fundering van dat eerste kerkje was dus al van steen. We vervolgen met een citaat van de Wikipedia-webpagina: 'Omstreeks 695
werd onder leiding
van de Angelsaksische
monnik Willibrord,
die door de paus
van Rome
tot aartsbisschop
der Friezen
was benoemd, een aan Sint-Maarten gewijde stenen kerk in Utrecht
gebouwd.
Bovendien stichtte Willibrord naast de Sint-Maartenskerk een tweede
kerk, de
Sint-Salvator. Waarschijnlijk werden beide kerken bediend door één
gemeenschap
van geestelijken. Willibrord maakte dit complex tot het centrum van
waaruit hij
de kerstening
van de Noordelijke Nederlanden ondernam. Ook na zijn dood bleef Utrecht
het
kerkelijke centrum van deze streek, dankzij het bestuur van Gregorius van Utrecht en de
definitieve inrichting van het bisdom Utrecht rond het jaar 777. Aan de
kloostergemeenschap
vormde zich tevens de destijds bekende Domschool waar uit binnen- en
buitenland
aanstaande geestelijken werden opgeleid.
Waar de Sint-Maartenskerk van Willibrord precies heeft gestaan is nog volop onderwerp van discussie; opgravingen op het Domplein in 1929, 1936 en 1993 hebben nog geen uitsluitsel gegeven. Zowel de plaats van de huidige Dom als die van de verdwenen Heilig-Kruiskapel komen in aanmerking. Ook is de vraag onopgehelderd of de Sint-Maartenskerk wel vanaf het begin de hoofdkerk van het prille bisdom was: de Sint-Salvatorkerk stond later immers ook bekend als Oud-Munster.' Hier wordt weer het wijdverbreide misverstand herhaald dat Willibrord eerst de verwoeste kerk herbouwde en daarnaast een ‘tweede’ kerk bouwde, die van Sint-Salvator. Maar wanneer Willibrord eerst de verwoeste kerk had herbouwd, was er geen tweede kerk meer nodig geweest. Zoals uit de middeleeuwse bronnen en de context blijkt, liet Willibrord het verwoeste kerkje aanvankelijk voor wat het was en stichtte eerst een Sint-Salvatorkerk, waaraan hij ook zijn klooster verbond. Op grond van deze bronnen is het nagenoeg zeker dat deze eerste kerk en het klooster van Sint-Salvator zich in het verbouwde Romeinse hoofdgebouw hebben bevonden, zoals wij al jaren geleden uitvoerig hebben beargumenteerd. Hoewel de middeleeuwse bronnen zeggen dat Willibrord al kort na het in gebruik nemen van dit gebouw met de Sint-Salvator het verwoeste Sint-Thomaskerkje vanaf het fundament en herbouwd en vervolgens aan Sint-Maarten gewijd heeft, zal dit waarschijnlijk pas rond 720 gebeurd zijn, zoals hiervoor al bij de Wikipedia-tekst ‘Geschiedenis van Utrecht’ is opgemerkt. In deze tijd verkreeg de Utrechtse kerk een belangrijk privilege van de Frankische koning, het recht van immuniteit, dat volledig zelfbestuur inhield. Dit gebeurde nadat de burcht na de dood van de Frankische hofmeier Pippijn weer enige tijd in handen van de Friezen was geweest en vervolgens door Pippijns opvolger Karel Martel was heroverd. Anders dan de Sint-Salvator, die gericht was op Rome en het patronaat van Romes hoofdkerk had, zoals in het lemma ‘Sint-Salvatorkerk (Utrecht)’ terecht wordt opgemerkt, was de nieuwe Sint-Maartenskerk vooral een Frankische kerk. Om met het hierboven weergegeven citaat verder te gaan, het is, zoals al eerder is gezegd, onjuist dat ‘de definitieve inrichting van het bisdom’ rond 777 plaatshad. Zoals gezegd gebeurde dit pas aan het eind van de achtste eeuw met de inrichting van een aartsbisdom Keulen, in of kort na 794/95. Heel merkwaardig is de opmerking dat de plaats van de Sint-Maartenskerk ‘nog volop onderwerp van discussie’ is. Dat is zij nooit geweest en is ze nog steeds niet. Nagenoeg kritiekloos en zonder noemenswaardige discussie hebben Utrechtse onderzoekers de voormalig stadsarcheoloog H.L. (Huib) de Groot gevolgd in zijn idee dat de Heilig-Kruiskapel ‘het Sint-Maartenskerkje van Willibrord’ is geweest, een opvatting waar wij ons op grond van de bronnen en uitvoerig beargumenteerd van meet af aan, dit wil zeggen vanaf 1992, tegen hebben verzet. Voor zover wij kunnen nagaan, gelooft inmiddels vrijwel geen enkele serieuze onderzoeker meer dat de kapel ‘het Sint-Maartenskerkje van Willibrord’ is geweest. En wie er nog wel in gelooft, neemt niet de moeite om zijn of haar standpunt te beargumenteren. Dat is ook onmogelijk, omdat de middeleeuwse geschreven bronnen nu eenmaal in een andere richting wijzen en ook de archeologische gegevens inmiddels op vroegmiddeleeuwse gebouwen onder het verdwenen schip van de domkerk wijzen. Het gaat hierbij om bouwresten die door de archeoloog Van Giffen destijds als laatromeins werden bestempeld, maar door zijn latere collega’s L.R.P. (Bert) Ozinga en M.D. (Maarten) de Weerd voor vroegmiddeleeuws worden gehouden. Het is allerminst ondenkbaar dat we hier om te beginnen met het eerste, door koning Dagobert gestichte, daarna verwoeste en later door Willibrord herstelde Sint-Thomaskerkje te doen hebben. Op de webpagina over de dom ontbreekt voorts de vermelding van veel forsere funderingsresten op deze plaats, die wijzen op het westwerk van een gebouw van ongeveer 15 meter breed. Deze ‘vondst’ is door bestudering van de oude opgravingsverslagen gedaan door A.G. (Bert) Rauws, een vrijwilliger van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht (vroeger het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum geheten). Waarschijnlijk hebben we hier te maken met de dom- of Sint-Maartenskerk uit de Karolingische tijd. Door de verplaatsing van de bisschopszetel van Sint-Salvator naar Sint-Maarten omstreeks 750 zal er immers behoefte zijn ontstaan aan een ruime, representatieve kathedraal. Deze gegevens zoekt men echter tevergeefs op de Wikipedia-pagina over de Utrechtse dom. Opgravingen kunnen overigens maar zeer beperkt antwoord geven op de vragen over de plaats en de functies van de opeenvolgende kerken. Zelfs de datering van vroegmiddeleeuwse resten is al lastig, zoals uit de tegenstrijdige interpretaties hiervan is gebleken. Waar welke kerken gestaan hebben en welke functie zij hebben gehad, kan alleen uit de geschreven middeleeuwse bronnen worden afgeleid en die wijzen voor de Sint-Maartenskerk onmiskenbaar de plek van de latere domkerken aan. Zij wijzen tevens de Sint-Salvatorkerk aan als de eerste doopkerk en de plaats waar de eerste bisschopzetel stond. Heilig-Kruiskapel De tekst op de Wikipedia bij het lemma ‘Heilig Kruiskapel (Utrecht)’ is in het licht van het bovenstaande heel interessant. Volgens deze tekst ‘is de afgelopen decennia de overtuiging gegroeid dat het kerkje ouder moet zijn en mogelijk een stichting van Willibrord is’. Het laatste is echter, zoals hierboven uiteengezet, een idee dat in 1992 gelanceerd werd door de voormalige stadsarcheoloog van Utrecht H.L. de Groot. Nadat al eerder anderen mondeling hiertegen bedenkingen van archeologische aard hadden geuit, heeft in 2000 een collega-archeoloog van De Groot, C.A.M. (Cees) van Rooijen, uitvoerig beargumenteerd waarom de kapel op zijn vroegst pas uit de tiende eeuw kan dateren, zoals de eerste opgraver van de kapel, de archeoloog A.E. (Albert Egges) van Giffen, al had aangenomen. Van Rooijens collega’s of anderen zijn daar nooit tegen in het geweer gekomen. Anders dan door ons wordt zijn artikel domweg genegeerd. Ook in de Wikipedia-tekst blijft men uitgaan van een datering in de zevende eeuw en stelt daarbij een archeologische (Sint-Maartenskerk) en ‘een meer geschiedkundige visie’ (Sint-Salvatorkerk) tegenover elkaar. Dat is een verkeerde tegenstelling, want de archeologen hebben hun keuze voor Sint-Maarten nooit onderbouwd, noch archeologisch noch historisch, hoewel zij daar al in 1992 door ons op zijn aangesproken. Interessant is op de Wikipedia-pagina over de Heilig-Kruiskapel wel dat hierbij onze – wél uitvoerig door de middeleeuwse geschreven bronnen onderbouwde – opvatting wordt vermeld dat er door Bonifatius een tweede Sint-Salvator naast de eerste is gebouwd. Maar ook hier wordt daar aan toegevoegd: 'Deze kwestie kan misschien
worden opgehelderd door
nieuw archeologisch onderzoek op de plaats van het verdwenen schip van
de Dom,
waar fundamenten voorkomen die tot nu toe moeilijk te dateren bleken.'
Wij achten dit, mede op grond van wat hierboven gezegd is, uitgesloten, maar zeker is dat zelfs de ‘Utrechtse’ archeologie – die langdurig heeft vastgehouden aan het idee dat de Heilig-Kruiskapel ‘het Sint-Maartenskerkje van Willibrord' was – inmiddels erkent dat er op meer plaatsen op het Domplein, ook onder het verdwenen schip van de domkerk, vroegmiddeleeuwse bouwsporen zijn aangetroffen. Conclusie Het is gezien dit alles duidelijk dat de Wikipedia-encyclopedie op het terrein van de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Utrecht niet alleen onjuistheden, maar ook tegenstrijdigheden bevat. Een manco is verder dat de lemma’s maar zeer beperkte aanduidingen van de bronnen en de literatuur bevatten, en dat wat er genoemd wordt ook nog erg willekeurig is. Zo wordt voor de Sint-Salvatorkerk alleen de dissertatie van R.J. (Jos) Stöver uit 1997 vermeld, niet de publicaties waarin kritiek op verschillende onderdelen daarvan is uitgeoefend. De meest recente literatuur ontbreekt doorgaans in de verschillende trefwoorden op Wikipedia, laat staan dat er sprake is van een beredeneerde bibliografie. Kortom, de Wikipedia kan in ieder geval voor dit soort specifiek historische trefwoorden beter niet worden geraadpleegd zonder dat ook kennis genomen wordt van de bronnen en de recente wetenschappelijke literatuur. Beide worden in onze publicaties uitvoerig geanalyseerd, terwijl de resultaten van die analyse nader worden uitgewerkt, waardoor een samenhangende visie is ontstaan. Geen enkele andere onderzoeker van de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Utrecht heeft zich daaraan tot nu toe gewaagd en ook de anonieme samenstellers van de Wikipedia blijven hierin tot nu toe in gebreke. Dat geldt trouwens ook voor het gemakzuchtige compilatiewerk waaraan verschillende auteurs, soms met wetenschappelijke pretenties, zich in Utrecht bezondigen. Het lijdt voortdurend tot verkeerde voorstellingen en tegenstrijdigheden en van enige verantwoording is doorgaans geen sprake. Om je met alle middelmatige en ronduit slechte publicaties over het middeleeuwse Utrecht bezig te moeten houden is echt onbegonnen werk. |
|
© 2015 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 1 mei 2015; laatst bewerkt 1 mei 2015. |