Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Vrijwaring | Contact |
|
◄ Naar de kwartierstaat
Genealogische overzichten op deze internetpresentatie:
► Kwartierstaat van Martin W.J. de Bruijn
► Stamreeks Van Heyst-De Bruijn Zie verder ook de lijst van ► Genealogische bijdragen |
Arij Wijting: een
protestantse Leidse schoenmaker en zijn katholiek Brabants nageslacht door Martin W.J. de Bruijn Te
citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘Arij Wijting: een protestantse Leidse schoenmaker en zijn katholiek Brabants nageslacht’
(www.broerendebruijn.nl/Wijting-Klijn.html, versie van [datum], geraadpleegd op
[datum]).
Mijn voorgeslacht is ontzettend Brabants, en dan vooral Noord-Brabants, van oost (Helmond) naar west (Etten). Maar er is één uitzondering. Ik heb het dan over de voorouders van mijn overgrootmoeder Elisabeth Weijting (kwartierstaat nr. 15), geboren in Breda op 9 mei 1844. |
![]() De handtekeningen van bruidegom Arij Wijting, zijn moeder Maria Sliedrecht en zijn schoonvader Adrianus Klijn onder de huwelijksakte van 29 februari 1844. ![]() De handtekening van Arij onder de geboorteakte van zijn dochter Elisabeth. ![]() Portret van Elisabeth Weijting, zuster van Arij Wijting junior, op haar bidprentje. ![]() Portret van haar man Johannes Emans op zijn bidprentje. |
![]() De inschrijving van de Leidenaar Arij Wijting in het bevolkingsregister van Breda. Arij deed zijn best om als Hollander in het Brabantse te integreren. Terugrekenend heeft hij al binnen een maand na zijn registratie, in augustus 1843, de Brabantse schone Christina Klijn, mijn betovergrootmoeder (kwartier nr. 31), dochter van de Bredase kleerkoper Adrianus Klijn, zwanger gemaakt. In zijn algemeenheid kun je zeggen dat ouders in de garnizoensstad Breda er in die tijd goed aan deden hun dochters binnen te houden, maar ook voor wat mijn eigen familie betreft heeft de praktijk uitgewezen dat dit lastig was. Waarschijnlijk vielen veel meisjes wel voor knappe jongens in militaire uniformen (zie bijvoorbeeld ook de familiefoto op ► Mutsaers-Simons-Emans-Weijting). Leidse Arij nam zijn verantwoordelijkheid en trouwde met zijn uitverkoren Christina in Breda op 29 februari 1844. Al zes weken later, op 9 mei van hetzelfde jaar, werd daar hun dochter Elisabeth, mijn overgrootmoeder (nr. 15), geboren. In de huwelijksakte en latere akten wordt als beroep van de bruidegom schoenmaker vermeld. Ik neem dus aan dat Arij inmiddels uit de militaire dienst ontslagen was. Verder is interessant dat Arij’s vader Pieter Wijting zijn toestemming tot het huwelijk gaf vanuit de ‘bedelaarskolonie’ Ommerschans in Overijssel (zie ► Pieter Wijting, ‘kolonist’ in de Ommerschans), maar dat zijn moeder, naaister te Leiden, bij de voltrekking van het huwelijk in Breda aanwezig was en vandaar uit haar toestemming verleende. Hoewel de Burgerlijke Stand als naam Sliedrecht weergaf, ondertekende zij steeds duidelijk als Sliederegt. Zij kon dus schrijven, wat in die tijd bij met name de arbeiders, en zeker de vrouwen onder hen, niet heel gebruikelijk was. Wat in de geboorteakte van Elisabeth interessant is, is dat Arij en zijn eerstgeborene niet geregistreerd werden onder de naam Wijting maar als Weijting, dus met een e ertussen. Hij ondertekende de akte ook als zodanig (zie de afbeelding hiernaast). Het nageslacht van Elisabeth werd verder voortaan aangeduid als Weijting, terwijl de enige andere nakomeling uit zijn huwelijk, een zoon Arij, en zijn nakomelingen Wijting zonder e bleven heten. *
Arij Wijting junior werd geboren in Breda op 19 februari 1846 als tweede kind van Arij senior en zijn vrouw Christina Klijn. Opmerkelijk is dat hij niet, zoals zeer gebruikelijk was, vernoemd werd naar zijn grootvader van vaderskant Pieter Wijting, die zijn leven eindigde in een bedelaarskamp, maar naar zijn vader Arij, de schoenmaker. Vader Arij ondertekende de geboorteakte nu weer als Wijting zonder e. Mijn overgrootmoeder Elisabeth Weijting met een e trouwde in Breda op 19 mei 1869 met de Helmondenaar Johannes Emans, die toen ook als dagloner in Breda woonde. Ik neem aan dat ook hij in deze stad als militair gelegerd was geweest. Zijn vader, Francis Emans, wever te Helmond, en zijn moeder Catharina van Bussel, zonder beroep, waren bij de huwelijkssluiting aanwezig. Dit was ook het geval met Elisabeths vader Arij W(e)ijting en haar moeder Christina Klijn, beiden wonende in Rotterdam. Maar toen hun zoon Arij junior twee jaar later, op 23 augustus 1871 – eveneens in Breda – trouwde met Geertruida Engbersen, dochter van Bernardus Engbersen en Adriana van Aart, was Arij senior niet meer aanwezig. Hij gaf zijn toestemming tot het huwelijk bij notariële akte vanuit Rotterdam, terwijl zijn vrouw Christina Klijn echter in Breda woonde en bij de voltrekking van het huwelijk aanwezig was. Het bevolkingsregister van Breda van 1870 tot en met 1879 biedt hier nadere informatie. Daar vindt men in eerstgenoemd jaar op het adres Kloosterplein A254ee als hoofd van het gezin… Christina Klijn, rooms-katholiek, tapster, en als tweede inwonende haar zoon Arij, kantoorbediende, geboren in Breda op 13 februari 1846. De laatste kolom van het inschrijvingsregister bevat de aantekening: verl. huisvrouw van Arij Weijtingh (sic), waarbij verl. ongetwijfeld staat voor verlaten. In de overlijdensakte van Christina uit 1876 is de aanduiding weduwe van doorgehaald en vervangen door echtgenote van. Het lijkt erop dat Christina na het vertrek van haar man als weduwe door het leven ging en niet als verlaten vrouw. Eerlijk gezegd heeft deze tak Emans-Weijting van mijn voorgeslacht vaak wel enige neiging gehad om zich beter voor te doen dan ze in werkelijkheid waren. En die werkelijkheid was niet altijd even fraai. Waarom en/of voor wie heeft Arij senior zijn vrouw verlaten? Dat zullen we waarschijnlijk nooit meer met zekerheid te weten komen, maar mogelijk biedt een gebeurtenis in 1870 de oplossing voor zijn vertrek. In het register van de Bredase... strafgevangenis van vinden we namelijk vermeld dat zijn schoonzoon, mijn voorvader Johannes Emans (kwartier nr. 14) daar tussen 29 oktober en 1 november, dus drie dagen, gevangen heeft gezeten, en wel wegens mishandeling. Zijn gedrag in de gevangenis was overigens volgens het register goed geweest. Behalve zijn signalement, dat we ook kennen uit enkele foto’s (zie hiernaast en de familiefoto in ► Mutsaers-Simons-Emans-Weijting) vinden we bij zijn opname in de gevangenis ook vermeld dat hij stoker was en lager onderwijs had genoten. Dat laatste was in die tijd nog niet verplicht, maar in Helmond kennelijk ook voor arbeiders niet ongewoon. Het is voor ons een aantrekkelijke – nou ja, aantrekkelijke… – gedachte dat zijn schoonvader Arij Wijting zijn slachtoffer was. Gezien de beperkte straf van drie dagen zal de mishandeling niet al te ernstig zijn geweest. Een maand gevangenisstraf had je toen al snel te pakken. Misschien een paar rake klappen, meer niet. Mogelijk is dit voor Arij senior toch reden genoeg geweest om zijn vrouw te verlaten (zie echter hieronder de aanvulling van 23 augustus 2021). Hoe dit ook zij, zoals gezegd gaf Arij toestemming voor het huwelijk van zijn gelijknamige zoon in Breda op 23 augustus 1871 bij notariële akte vanuit Rotterdam. Hij bleek toen geen schoenmaker meer te zijn maar sigarenmaker. Dat hij verder de gang van zaken in Breda in de gaten is blijven houden, blijkt uit het volgende. Op 14 juni 1876 overleed daar aan de Haagdijk C144, zijn door hem verlaten echtgenote, mijn betovergrootmoeder Christina Klijn. En binnen zes weken, op 2 augustus van hetzelfde jaar, hertrouwde Arij senior in Rotterdam met Jannetje Firet, weduwe van Willem van den Berg. Hij moet dus spoedig van het overlijden van zijn eerste vrouw op de hoogte zijn geraakt of gesteld. Mogelijk leefde hij al eerder samen met Jannetje. Arij senior heeft nog acht jaar met zijn tweede vrouw mogen samenzijn; hij overleed in Rotterdam op 13 oktober 1884, Jannetje op 19 november 1887. Zijn Bredaas-Brabants avontuur kan misschien niet in alle opzichten als geslaagd worden beschouwd, maar het heeft hem in ieder geval wel nakomelingen opgeleverd. Aanvulling van 23 augustus
2021: Arij junior trouwde zoals gezegd met Geertruida Engbersen, geboren in Breda op 15 december 1847. Zij was eveneens rooms-katholiek, dochter van de winkelier Bernardus Engbersen en van Adriana van Aart, gehuwd in Breda op 2 oktober 1834, wonende in Breda wijk C152, ook neringdoende middenstanders dus. Bernardus was afkomstig uit Borne, zoon van Antonie Engbersen en Joanna Grimberg. Hij was tevoren twee jaar tamboer geweest bij de Overijsselse schutterij. Dus ook hij kwam uit de krijgsmacht, die in die tijd gemobiliseerd was vanwege de Belgische opstand van 1830. Adriana was een Bredase, dochter van Franciscus van Aart, eveneens een winkelier, en Maria Tielemans. Evenmin als het gezin van Arij senior en Christina Klijn werd dat van Arij junior en Geertruida Engbersen omvangrijk: op 26 mei 1872 werd een zoon Henri Bernardus Marie geboren, op 14 september 1873 een dochter Adriana Geertruida Maria en op 22 november 1874 een dochter Christina Geertruida Maria. Dat was het. Opmerkelijk is dat de beide dochters ook de voornaam van hun moeder en verder van hun grootmoeders kregen, de oudste die van hun grootmoeder Adriana van Aart, de echtgenote van Bernardus Engbersen, de jongste die van hun grootmoeder Christina Klijn, de echtgenote van Arij Wijting senior. Wat hun zoon Henri betreft acht ik het waarschijnlijk dat hij wel degelijk vernoemd is naar zijn naar Rotterdam vertrokken grootvader Arij. In de overlijdensakte van mijn overgrootmoeder Elisabeth Weijting werd als haar vader Arij vermeld Henri Weijting en als moeder Christina Klein (sic). Vooral in overlijdensakten uit die tijd werden de persoonsgegevens nogal eens verkeerd vermeld. Men vond het kennelijk niet de moeite waard de juistheid ervan na te trekken. De geregistreerden waren toch dood... |
[1] G.C.A. Juten, De parochiën in het bisdom Breda 1925-1938 (Bergen op Zoom 1935) 51. [2] Algemeen Handelsblad van 2 oktober 1914. [3] G.J. Rehm, Gilze en Rijen in oude ansichten (Zaltbommel 1976) 39-40. ![]() Advertenties op de omslag van de serie Archief voor het aartsbisdom Utrecht, jrg. 47 (1922). [4] Kwartaalblad de Mulder 138 (2016) van de Heemkundekring Molenheide; zie het internet. ![]() [5] 300 jaar parochieleven te Hoogerheide 1689-1989 (tijdschrift Tijding 1989 – 2/3), ook raadpleegbaar op het internet. [6] Ald. 293. [7] Ald. 299. [8] Idem. |
*
Zoon Henri (later bekend als Harry) Wijting maakte carrière als wereldgeestelijke van het bisdom Breda. Op 5 augustus 1885 vertrok hij uit zijn ouderlijk huis Haagdijk B354bis naar Oudenbosch, vanwaaruit hij op 6 juli 1887 terugkeerde om op 11 oktober van dat jaar weer te vertrekken naar Ginneken. Hierna vinden we hem niet meer in het ouderlijk huis terug. In 1890 woonde het gezin van Arij Wijting en Geertruida Engbersen, zonder Henri dus, in Breda in de Tolbrugstraat C27a. Als beroep van Arij junior wordt nu niet meer kantoorbediende maar winkelier opgegeven. Later bewoonde het echtpaar met hun ongetrouwd gebleven dochter Adriana Geertruida Maria en hun zaak in galanterieën de mooie winkelpanden in de Bredase binnenstad Lange Brugstraat 45 en Catharinastraat 44. Na zijn priesteropleiding en enkele vrij kortstondige kapelaanschappen werd Henri in 1910 door de bisschop van Breda benoemd tot kapelaan in Hoogerheide.[1] In 1914 was hij ook directeur van de R.K. Militairen-Vereeniging en had als zodanig zitting in een commissie voor ontwikkeling en ontspanning der gemobiliseerde troepen in Bergen op Zoom.[2] In 1916 volgde zijn benoeming tot pastoor van Hulten onder de gemeente Gilze en Rijen. Hij was toen afkomstig uit Bergen op Zoom, waar hij met anderen als kapelaan woonde in het schitterende pand Grote Markt 30. Op 13 maart 1916 vertrok hij vanhieruit naar Hulten. ![]() De parochie Hulten was pas drie jaar tevoren, in 1913, opgericht; Harry Wijting was er de tweede pastoor in rij. De nieuwgebouwde kerk, pastorie en school die hij daar aantrof (zie de afbeelding) zijn overigens in 1944 platgebombardeerd, waaraan de nabijheid van het vliegveld Gilze-Rijen debet was.[3] Harry Wijting was toen al lang uit Hulten weg. Hij heeft de verwoesting ook niet meer van een afstand meegemaakt, omdat hij toen al was overleden. Mogelijk geloofde pastoor Wijting in wonderen verricht door de heilige Gerardus Majella, patroon van de Hultsense kerk. Er werden in die tijd zelfs bedevaarten vanuit Tilburg naar Hulten gehouden. Volgens Jan Theunissen uit Hulten noteerde de pastoor in een aantekeningenschrift: 18 nov 1917.
Van O. uit T. komt de H. Gerardus bedanken, omdat zijn zoontje om wiens
hals
zich een groote etterzak had gevormd, door de voorspraak van de H.
Gerardus in
zeer korte tijd was genezen.
Januari 1918. Een slager uit T. was lijdende aan typhus. Relikwie gehaald, noveen, geheel hersteld. Uit dank geschenk aan de St. Gerarduskerk. Een eeuw geleden rezen de medische kosten nog niet de pan uit en de katholieke kerk profiteerde er ook nog van mee! In 1922 publiceerde pastoor H.B.M.Wijting, uiteraard met toestemming van de kerkelijke overheid, Naar de moederkerk: de katholieke leer uiteengezet voor andersdenkenden (Utrecht 1922). Mogelijk was deze publicatie voortgesproten uit zijn werkzaamheden voor de gemobiliseerde militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Naar verluidt heeft de pastoor in Hulten moeilijkheden gekregen met enkele boeren.[4] Die problemen waren kennelijk ernstig genoeg waren voor overplaatsing: in 1923 werd hij door de bisschop van Breda benoemd tot pastoor van Hoogerheide. Dank zij iemand die hem nog als zodanig gekend heeft, A.J. Pijnen, komen we we ook wat te weten over zijn karakter en manier van leven.[5] Pastoor Wijting lijkt zich de eerste jaren van zijn pastoraat vooral bezig te hebben met de staat en de inrichting van het kerkgebouw, die volgens hem beide in deplorabele staat verkeerden. Zo stortte tijdens de biecht een van de biechtstoelen in, zoo dat het een wonder mag heeten, dat noch de priester, noch de biechteling letsel heeft ondervonden, aldus de pastoor in een brief van 23 september 1924 aan de bisschop.[6] Volgens J.A. Pijnen was pastoor Wijting, anders dan sommige predikers, altijd goed te verstaan. Zoals hij het uitdrukt: Soms was zijn gepreek als het fluisteren van een beekje om dan plotseling weer verder te gaan als het donderen van een waterval. De pastoor, die we tamelijk goed gekend hebben, aldus Pijnen,[7] was een vrij theatraal man, geneigd tot overdrijving. Dit kwam tot uitdrukking in zijn preken, maar scheen ook door in zijn brieven. Hij had weinig affiniteit met de bevolking. Pastoor Wijting is de eerste pastoor geweest, die men in “burger” heeft zien lopen. Bij die gelegenheid ondernam hij meestal een busreis. Is dit een zuiver waarde-oordeel, wij denken het niet. Het zijn niet de mensen, die hart en nieren doorgronden. Pijnen drukt zich hier niet erg nauwkeurig uit, maar ik meen wel uit zijn verhaal te mogen afleiden dat deze handelwijze van pastoor Wijting in zijn parochie enige afkeuring en misschien ook wel een zekere verdenking inhield. In ieder geval was het in die tijd zeer ongebruikelijk voor een geestelijke om als leek gekleed te gaan. Op 30 maart 1937 ging de pastoor met emeritaat.[8] Daar heeft hij nog ruim zes jaar van kunnen genieten. Henricus Bernardus Marie (Harry) Wijting overleed in Breda op 20 mei 1943. De aangifte van zijn overlijden werd gedaan door Hendrikus Brouwers, kerkbediende. Hij bekleedde deze functie bij de H.-Josephparochie (kerk aan de Oranjesingel, gesloopt in 1976) en woonde volgens het adresboek van Breda in 1940 op het adres Mauritsstraat 17. Opmerkelijk is dat de overlijdensaangifte van Harry Wijtings zuster Adriana, ongehuwd en zonder beroep overleden in Breda op 28 juni 1940, ook door deze kerkbediende was gedaan. Ik acht het daarom niet onwaarschijnlijk dat ‘zonder beroep’ in werkelijkheid min of meer ‘pastoorsmeid’ zal zijn geweest. Waarschijnlijk woonden broer en zus binnen de Bredase H.-Josephparochie in het huis Nieuwe Boschstraat 35, waar hun ouders begin jaren dertig overleden waren. Hun beider zuster Christina Geertruida Maria was aan het eind van de negentiende eeuw in het klooster getreden. Zij was op 7 februari 1895 vanuit haar toenmalig ouderlijk huis Tolbrugstraat C27a vertrokken naar het klooster in Roosendaal, keerde op 13 maart 1896 nog een keer naar huis terug, maar vertrok op 27 juli 1899 opnieuw naar Roosendaal, waar zij op 24 februari 1922 als kloosterzuster overleed. Aanvulling van 23 augustus 2021: |
|
|