Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Op
en rond het Domplein | Vrijwaring | Contact |
|
Zie
ook ► Domplein revisited ► Utrechts eerste kerk revisited ► PR1 en PR2 revisited Over de problematiek van de vroege kerkenbouw en de kerstening in Utrecht in het algemeen zie onze publicatie De eerste kerken op het Utrechtse Domplein. Voor een samenvattend overzicht zie op deze webstek ► Utrechts eerste kerken. |
Vroegmiddeleeuwse munten revisited door Charlotte J.C. Broer en Martin W.J. de Bruijn Te citeren als: C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, ‘Vroegmiddeleeuwse munten revisited’
(www.broerendebruijn.nl/Vroegmiddeleeuwsemunten.html, versie van [datum], geraadpleegd
op [datum]).
Een van de intrigerendste resultaten van de opgraving van 2011 in werkput XIX van Van Giffen is de vondst van tientallen vroegmiddeleeuwse muntjes in de eerder uitgegraven en later teruggestorte grond. Dit gebeurde met behulp van een metaaldetector. Op twee zogeheten sceatta’s na gaat het hierbij om nabootsingen van muntjes die in Dorestad geslagen waren door de muntmeester Madelinus. Deze zogenaamde pseudotremisses zijn deels van goud en deels van zilver. De vondst hiervan is overigens al in 2014 bekendgemaakt. Bij de opgraving van 2011 werd ook nog een muntje aangetroffen in het profiel. De muntjes zijn bestudeerd door de numismaat A. (Arent) Pol. Zijn bevindingen zijn opgenomen in het opgravingverslag Domplein revisited van R.J.P. Kloosterman en R.D. Hoegen op pagina 55-57. |
Enkele van de teruggevonden gouden en zilveren pseudotremisses. Uit Domplein revisited, 56, afb. 4.16. Een deel van de muntschat van Remmerden. Uit M. van Vlierden, Willibrord en het begin van Nederland (Utrecht 1995) 68. |
Overzicht van de pseudotremisses met verbasterde opschriften. De munten zijn dus met verschillende stempels geslagen. Uit Domplein revisited, 57, tabel 4.12. De muntjes werden in 2014 zonder meer gepresenteerd als ‘muntschat’, maar in het het nieuwe verslag is de toon aanmerkelijk voorzichtiger. Pol zegt erover (p. 57): ‘De eerder bekende
vondstexemplaren van tremisses
van het Domplein, uit zowel de opgraving van 1949 als direct aan de
werkputten
van Van Giffen aangrenzende opgravingen uit de jaren dertig van de
vorige eeuw,
en het feit dat het hier een groot aantal munten van hetzelfde type
betreft,
lijken een interpretatie dat de muntjes een deel van een verstoorde
muntschat zijn, te ondersteunen.’
Verder worden op verschillende plaatsen in het rapport opmerkingen over deze munten gemaakt die elkaar gedeeltelijk overlappen. In de samenvatting op pagina 6 wordt daarover gezegd: ‘Tijdens het proefonderzoek zijn
veel metaalvondsten aangetroffen. Dit komt doordat er in 1949 nog geen
metaaldetectie mogelijk was en de vondsten toen alleen op het oog
konden worden
gevonden. Het onderzoek heeft dan ook tot een grote kennisvermeerdering
geleid
wat betreft het gebruik van metaal op het Domplein. Een bijzondere
categorie
daarbinnen vormen de (laat) Merovingische pseudo-tremisses van de
Madelinus/Dorestat-groep die in relatief grote getalen [sic]
zijn gevonden. Een groot deel van deze muntjes is van
hetzelfde type, waardoor
sprake zou kunnen zijn van een verspreid geraakte muntschat. Dat lijkt
bevestigd te worden door het ontbreken van aardewerk en andere [sic]
materiaal uit deze periode, waardoor een levendige
activiteit in de
Merovingische periode niet zomaar kan worden aangetoond. De munten zijn
mogelijk verstopt in de onrustige periode rond het jaar 700 toen
Utrecht enkele
keren het toneel was van de strijd tussen de Friezen en de Franken. In
de tijd
dat de funderingen van periode VIa werden uitgebroken – dus eind
zevende eeuw
of later –, is deze schat mogelijk al verstoord geraakt en zijn de
tremissis [sic]
en sceatta’s verspreid.’
En in de conclusie betreffende het teruggevonden metaal – de paragraaf als geheel staat op naam van N.D. Kerkhoven – op pagina 60 uitvoeriger: ‘Als meest bijzondere vondst
geldt
de groep van vroegmiddeleeuwse pseudo-tremisses van het
Madelinus/Dorestat-type
die door de gehele stort van werkput XIX uit 1949 is aangetroffen en
waarvan
bovendien één exemplaar geborgen is uit een gesloten context in het
westelijke
bodemprofiel. Laatstgenoemde vondst is met een datering terminus
post quem
van groot belang bij de herinterpretatie van de eerder door Van Giffen
toegekende fasering en datering voor de sporen en structuren in de
werkputten
XIX en XX.
De vondstlocaties van de overige
pseudo-tremisses varieerden van nagenoeg onder het huidige
bestratingniveau tot
en met het diepste niveau van het stortpakket. De aanwezigheid van
meerdere
vondstexemplaren van hetzelfde type munt bij opgraving van 1949 en bij
oudere
opgravingen op het Domplein maakt dat bij toekomstig onderzoek de kans
groot is
dat er nog meer exemplaren gevonden worden.
Ondanks het (nog) kleine aantal
van twee sceatta’s kan een veronderstelling voor een mogelijke relatie
tussen
deze en de groep pseudo-madelinussen hier niet onvermeld blijven. Onder
meer
het geheel uitblijven van andere vroegmiddeleeuwse metaalvondsten lijkt
het
tegelijk voorkomen van beide munttypen te bevestigen.
Al lijkt de in de jaren ’80 van
de
vorige eeuw gevonden vroegmiddeleeuwse muntschat van Remmerden, door
het in dit
depot gezamenlijk voorkomen van tremisses, pseudo-tremisses en
sceatta’s
vooralsnog uniek,57 de vondst
van de groep pseudo-madelinussen en
sceatta’s van het Domplein is van een grote internationale betekenis
voor de
kennis van muntslag in de laat-Merovingische periode.’
In de conclusies van het hele rapport ten slotte staat op pagina 66: ‘Het proefsleuvenonderzoek heeft
geleid tot een
grote kennisvermeerdering wat betreft het metaal van het Domplein. Een
bijzondere
categorie daarbinnen vormen de (laat)Merovingische pseudo-tremisses van
de
Madelinus/Dorestat-groep die in relatief grote getalen [sic]
zijn
gevonden. Door het formaat van deze muntjes kunnen deze zonder detector
gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Een groot deel van deze
muntjes is
van hetzelfde type, waardoor sprake zou kunnen zijn van een verspreid
geraakte
muntschat. Het ontbreken van aardewerk en ander materiaal uit deze
periode
wijst erop dat deze muntjes niet zonder meer te beschouwen zijn als
getuige van
een levendige activiteit in de Merovingische periode, maar eerder als
een
verstoorde muntschat. De munten zijn mogelijk verstopt in de onrustige
periode
voor en na 700 wanneer Utrecht een aantal keren door de Friezen op de
Franken
wordt veroverd.59 In de
periode van het uitbreken van de funderingen
van periode VIa is deze schat mogelijk al verstoord en zijn de
tremissis [sic]
en sceatta’s vermoedelijk ter plaatse verspreid.’
|
Voor de Utrechtse mediëviste J.M. van Winter staat dat muntateliertje inmiddels al vast. Het zou gevestigd zijn geweest in het driebeukig gebouw van 15 meter breed, dat wij als de Karolingische kathedraal beschouwen, de Utrechtse archeologen als de domkerk van Balderik (zie ► De Karolingische domkerk). Volgens haar zou echter het zuidelijke zijarmpje van de Heilig-Kruiskapel van ongeveer 3 x 3 meter binnenwerks de eerste kathedraal zijn geweest. Merkwaardigerwijs baseert Van Winter zich voor dat muntatelier mede op een publicatie van de Utrechtse archeologen N. Kerkhoven en H. Wynia in een Archeobrief van juni 2014, dat allerminst zonder meer naar een muntwerkplaats verwijst. In dit artikel wordt namelijk gesteld dat een aantal munten een ‘paars aankoeksel’ vertoont, wat zou kunnen wijzen op een buidel van leer en textiel. Op een van de muntjes zou zelfs een textielafdruk zichtbaar zijn. Slechts negen bleken ‘stempelfris’ te zijn.Voor meer bedenkingen tegen de ideeën en de ‘methode’ van J.M. van Winter zie ► Een kamertje als kathedraal? Aanvulling van 30 augustus 2019: Op het internet troffen we een pdf-bestand aan van het tijdschrift Detector Magazine, nr. 138 (december 2014) met een artikel van N. Kerkhoven waarin eveneens nauwelijks meer met een muntatelier rekening wordt gehouden (ald. blz. 29-30). |
Wat de noten betreft:
Noot 57 luidt: ‘Pol 1988, 39-47 (= A. Pol, ‘Remmerden 1988: een vondst van vroegmiddeleeuwse munten bij Rhenen’, De Beeldenaar 13 (1989) 2, 39-47. Moet dus eigenlijk zijn: Pol 1989. Noot 59 betreft: ‘Van Vlierden 1995, 23 en 25’ (is niet opgenomen in de literatuurlijst; het gaat nagenoeg zeker om M. van Vlierden, Willibrord en het begin van Nederland (Utrecht 1995); de correcte pagina-aanduiding is dan 23-25). Over de bijna onvoorstelbare slordigheid bij het annoteren in dit rapport zie ► Domplein revisited. We hebben hierbij als niet-archeologen en niet-numismaten enkele vragen. Onder een muntschat wordt in de archeologie een verzameling – een aantal munten bij elkaar in samenhang – verstaan. Deze munten worden vaak teruggevonden in een pot of in een al dan niet vergane beurs van leer of textiel. Stel dat het hier inderdaad om een dergelijke schat is gegaan, wanneer zijn dan om te beginnen deze munten verspreid geraakt? De in profiel aangetroffen munt bevindt zich in een laag die in ieder geval nog Pre-Romaans lijkt, waarschijnlijk Karolingisch. Maar dan moeten we ervan uitgaan dat die munt ook tot die schat behoord heeft. Verder vragen wij ons af hoe een dergelijke schat onopgemerkt is gebleven. Van afzonderlijke muntjes kunnen we ons dat voorstellen – ook Van Giffen heeft ze nagenoeg allemaal over het hoofd gezien – maar een verzameling in een pot of beurs? Dat lijkt ons heel wat minder waarschijnlijk. En wanneer het geen schat is geweest: mogen we dan denken aan handelsactiviteit in een bepaalde periode, waarbij nogal slordig met geld is omgesprongen? Of zelfs aan een muntateliertje? We kunnen ons voorstellen dat die muntjes, met een mager goud- en zilvergehalte, op een onverharde bodem moeilijk terug te vinden waren. Maar hun waarde was toch wel zo groot dat er naar gezocht zal zijn. Het is jammer dat geen overzicht wordt gegeven van de muntjes van dit type die elders op het Domplein aangetroffen zijn en de bodemlaag waarin deze zijn gevonden. Al met al lijkt het ons te vroeg om aan deze intrigerende vondsten nu al verstrekkende conclusies te verbinden. Maar dat doen de verslagleggers ook niet. We hopen dat nader onderzoek ons verder zal brengen. |
© 2016-2019 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 16 januari 2016; laatst bewerkt 30 augustus 2019. |