Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Op
en rond het Domplein | Vrijwaring
| Contact |
|
* Met dank aan Reinier van der Lof voor zijn kritische kanttekeningen en speurwerk. |
Bertoldus
Ponc of Bertoldus Pont? Het grafsteentje van een Utrechtse domvicaris* door Charlotte C.J. Broer en Martin W.J. de Bruijn Te
citeren als: C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, ‘Bertoldus Ponc of
Bertoldus Pont? Het grafsteentje van een Utrechtse domvicaris’
(www.broerendebruijn.nl/Pont.html, versie van [datum], geraadpleegd
op [datum]).
|
[1] Zie
hierover
vooral F. Rikhof, ‘Kapelanieën in de middeleeuwse Utrechtse Dom’, Jaarboek
Oud-Utrecht 2006, m.n. 48 en 75 nt. 11 en 12. [2] Voor het
eerst troffen we hem aan in een oorkonde van 18 augustus 1307 (Het
Utrechts
Archief, Bij het stadsarchief bewaarde archieven I, nr. 387) en nog op
29
november 1330 (ald. nr. 1453).
[3] R. Post,
‘Stukken betreffende de verkiezingen van de
bisschoppen van Utrecht’, Archief
voor de geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht 55 (1931) 151: presentibus ibidem discretis viris
dominis
Theoderico de Hoesden, Stephano de Assche, Bartoldo Pont, Amilio
Godfridi et
Johanne Mouwe, presbiteris, perpetuis vicariis ecclesie Traiectensis -
- -.
[4] ‘Kunsttocht
naar Limburg’, in St.
Bernulphus-Gilde Utrecht. Verslag 1888, 25-54, ald. 48, nt. 1. De uit de twaalfde eeuw daterende kapittelkerk van Sint-Odiliënberg. Links daarvan de vroegere parochiekerk, die mogelijk voor een deel nog uit de elfde eeuw dateert. Foto: M.W.J. de Bruijn 24 september 2016. [6] Rijksarchief te Hasselt, Kapittel van Borgloon nr. 1, f. 47 (reg. nr. 80). |
Inleiding Op 16 mei 2013 werd – ter gelegenheid van het begin van de uitvoering van het project Schatkamer Domplein II – door de Utrechtse stadsarcheologen een grafvondst gepubliceerd die spectaculair en mysterieus werd genoemd. Het ging hierbij om een grafsteentje van een domvicaris, die daarop werd aangeduid als Bertoldus Ponc. ![]() Hic sepultus est Bertoldus Ponc, vicarius huius ecclesie, qui obiit Mo CCCo LXXXXVIIo die veneris post Epyphanie. Presbiter of presens (?). In de persberichten over deze vondst werd het belang van zo’n domvicaris buitenproportioneel opgeblazen. Hij zou een belangrijk man zijn geweest die behoorde tot de staf van de bisschop, hij zou een plaatsvervanger van de kanunniken zijn geweest die in de Middeleeuwen de domkerk bestuurden en zelfs zou hij de plaatsvervanger van de bisschop zijn geweest. In werkelijkheid was een domvicaris een van de vele kapelaans, priesters die verbonden waren aan de altaren in de domkerk.[1] Eerste bevindingen Wij zijn onmiddellijk in onze gegevens over het middeleeuwse Utrecht op zoek gegaan naar vermeldingen van een Bertoldus Ponc. Maar we kwamen een familienaam Ponc in Utrecht helemaal niet tegen, wel verschillende malen de naam Pont. Sterker nog, in de eerste helft van de veertiende eeuw was een Bertoldus of Bertoud Pont schepen van Utrecht.[2] Aangezien de naam Bertoud, anders dan bijvoorbeeld Jan of Willem, maar betrekkelijk sporadisch als voornaam gebruikt werd, ligt het voor de hand dat de vicaris een familielid van de schepen is geweest, bijvoorbeeld een zoon, een kleinzoon of een neef. We hebben van die mogelijkheid meteen op deze webstek melding gemaakt. Verder troffen we een Bartoldus of Bertoud Pont aan als eeuwig vicaris van de dom onder de getuigen bij de eedaflegging van bisschop Florens van Wevelinghoven op 22 oktober 1379.[3] En bovendien constateerden we dat al in 1356 een Bartoldus (Pont) de Traiecto vermeld werd als kanunnik van Sint-Odiliënberg bij Roermond.[4] Zoals bekend was steeds een Utrechtse domkanunnik proost van deze plaats, waar in de negende eeuw de Utrechtse geestelijkheid een toevluchtsoord had gevonden na haar vlucht voor de Noormannen. De proost kon er de kanunniken en andere geestelijken aanstellen. In 1356 werd de functie van proost van Sint-Odiliënberg uitgeoefend door de Utrechtse domkanunnik Nicolaas van Dordrecht en in 1361 door zijn collega Hugo Vustinc.[5] Deze laatste was dit waarschijnlijk nog op 3 december 1380, toen hij optrad voor Bertoud Pont als rector van het Sint-Catharina-altaar in de kerk van Borgloon in het huidige België.[6] Met deze gegevens had de vicaris, ervan uitgaande dat het om een en dezelfde persoon ging, een duidelijk gezicht gekregen. Stammend uit een Utrechtse familie wist hij er een vicariaat in de dom te verwerven, een kanonikaat in het eveneens ‘Utrechtse’ Sint-Odiliënberg en ook nog een vicariaat in Borgloon. Beide laatstgenoemde plaatsen waren gelegen in het bisdom Luik, waar sinds 1364 de Utrechtse bisschop Jan van Arkel de bisschopszetel was gaan bekleden. Op 12 januari 1397 overleed Bertoud in zijn ‘thuisstad’ Utrecht. Het leek dus nagenoeg zeker dat de naam op het grafsteentje niet Ponc is, maar Pont moest zijn. Bovendien was wel duidelijk dat de vondst van zijn grafsteentje noch mysterieus noch spectaculair is, zoals de Utrechtse archeologen willen. Op en rond het Domplein liggen hoogstwaarschijnlijk enkele honderden geestelijken van de Utrechtse kerk begraven en wanneer er opgravingen plaatsvinden, zullen er ook wel grafstenen worden gevonden. |
[7] C.
Staal, H. Wynia en R. de Kam, ‘Een
geheimzinnige epitaaf van de Utrechtse Dom’, Tijdschrift Oud-Utrecht
88
(2015) 42-47.
|
In 2015 verscheen er een artikel in het Tijdschrift Oud-Utrecht van de hand van de Utrechtse onderzoekers Casper Staal, oud-curator van het Catharijneconvent, Herre Wynia, stadsarcheoloog, en René de Kam, historicus en coördinator publieksbereik van de Afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht.[7] Daarin werd onverkort vastgehouden aan de lezing Ponc. Als bewijs daarvan werd verwezen naar een Bertoldus sacerdos […] Ponc in een necrologium van het Vrouwenklooster in De Bilt en een dominus Bertoldus die onderpastoor was in Herwijnen. Op die wankele basis luidde de wat magere conclusie: ‘In archivalische bronnen is dus wel wat terug te vinden over Bertoldus Ponc en wat hij deed.’ Hiermee werd op zijn minst ook de suggestie gewekt dat de onderpastoor van Herwijnen identiek was met de Utrechtse Bertoldus, wat natuurlijk nog maar de vraag is. Van onze bevindingen lijken deze onderzoekers geen kennis te hebben genomen. Een reactie op onze bevindingen Op de resultaten van ons onderzoek reageerde wél de Hilversumse mediëvist Reinier van der Lof. Deze gaf als mogelijke oplossing voor de letters pr met een horizontaal streepje erboven, onderaan rechts op het steentje, presbiter. Verder wees hij erop dat in de vermelding van de naam op het grafsteentje toch wel duidelijk een c staat en geen t. Dat kunnen we niet ontkennen. We stellen daar tegenover dat in middeleeuwse teksten een c en een t vaak niet te onderscheiden zijn. En ook op het grafsteentje komt enkele malen, bijvoorbeeld in de voornaam Bertoldus, een t voor die eerder op een c lijkt. En niemand zal toch willen beweren dat, gezien de soms voorkomende naam Bertoud, ook Bercoldus aannemelijk is. In obiit, sepultus en post daarentegen staat op het steentje duidelijk een t waar ook een t bedoeld is. Van der Lof bracht in dat ook in het genoemde necrologium eerder een c dan een t staat (zie de afbeelding). Ook dat kan niet ontkend worden. Het leidde ertoe dat we de tekst in dit necrologium eens wat nader, ook in zijn context, hebben bekeken. Bovendien hebben we die vergeleken met een transcriptie die een werkgroep van de Historische Kring D’Oude School in De Bilt van het necrologium vervaardigd heeft. We nemen uit die transcriptie ook de voorgaande en erop volgende post mee. Al deze posten staan vermeld voor de maand februari: 3
Lubertus
Woelf et uxor Mergareta
4 eius l[icet] post missa[m] micere[re]. 5 Bertoldus sacerdos l[icet] Po[n]s. 6 Henricus Cleve l[icet]. Hierbij valt om te beginnen op dat in deze transcriptie de eventuele achternaam van Bertoud niet weergegeven wordt als Ponc of Pont, maar als Po[n]s. Dat dit niet juist is, valt af te leiden uit de eind-s in het aan de onderzijde van de pagina weergegeven sociis. Vreemd is verder dat het teken tussen sacerdos en Po[n]s wordt getranscribeerd met l[icet], maar in de tekst over Lubertus Woelf en zijn vrouw met et. En het is inderdaad een gebruikelijk teken voor et en zeker niet voor licet. De auteurs van het artikel in Oud-Utrecht wisten het kennelijk ook niet. Ze lieten het daarom maar weg door puntjes te plaatsen: […]. Wij hadden op onze webpagina de post getranscribeerd als Bertoldus sacerdos et Ponc met een vraagteken erachter. Kortom, in de vermelding betreffende Hubertus (en niet Lubertus) Woelf en zijn vrouw is het teken zeer aannemelijk in de betekenis van et, maar niet in de vermelding van Bertoldus sacerdos. Nu komt op de betreffende pagina en blijkens de transcriptie van D'Oude School in het hele necrologium tamelijk veelvuldig een l voor met een apostrof als afkortingsteken. Zij transcriberen dit met licet en dat doen zij ook met het hiervan duidelijk afwijkende et-teken in de post betreffende Bertoldus. Dat is dus niet aannemelijk. Trouwens, de transcriptie licet voor het l+apostrofteken is dat evenzeer. Het meest waarschijnlijk lijkt het ons dat dit teken staat voor laicus, laica of laici. Alvorens onze eigen transciptie van de betreffende posten weer te geven, keren we nog even terug naar het et-teken. Dat lijkt ons hier en ook op andere plaatsen misplaatst. Zie bijvoorbeeld op het rechterblad de vermelding Walterus et de Woeswyck. Onafhankelijk kwamen Reinier van der Lof en wijzelf tot de conclusie dat hier waarschijnlijk het teken voor dictus had moeten staan. Dat resulteert in respectievelijk Bertoldus sacerdos dictus Ponc (eigenlijk Pont) en Walterus dictus de Woeswyck. Maar het is ook denkbaar dat er Walterus, laicus, de Woeswijk staat. In ieder geval staat op vele plaatsen in de transcriptie van D'Oude School licet waar nagenoeg zeker zou moeten worden getranscribeerd met dictus of laicus. Met verbetering van enkele andere transcriptiefouten van de onderzoekers van D’Oude School luiden de drie geciteerde posten dan vooralsnog: Hubertus
Woelf et
Mergareta uxor eius, laici, post missam Miserere
Bertoldus sacerdos dictus Ponc Henricus Cleve, laicus Vooralsnog luidt onze vertaling van de betreffende passage: ‘Hubert Wolf en zijn vrouw Margriet, leken, na de mis een Miserere Bertoud, priester, geheten Ponc Hendrik Kleef, leek’ Hoe is ten slotte de vreemde weergave van tekens in het necrologium te verklaren? Wij doen hiervoor de suggestie dat de tekst is overgeschreven van een ouder necrologium door iemand, mogelijk een non, die niet alle afkortingen begreep en die wellicht ook geen Latijn kende. Dat zou het verkeerde gebruik van de abbreviaturen kunnen verklaren. Maar zoals altijd geven we deze oplossing graag voor een betere. Een nadere bestudering en beschrijving van dit fraai geschreven necrologium lijkt ons alleszins de moeite waard. Wij hebben vooralsnog alleen de de afgedrukte pagina’s bestudeerd. |
[8] Het
Utrechts
Archief, Verzameling Van Buchell-Booth 18, f. 93: Ex anniversario
Albarum
Virginum Traiecti.
[10] ‘Kunsttocht naar Limburg’, in St.
Bernulphus-Gilde Utrecht. Verslag 1888, 25-54, ald. 48, nt. 1.
[11] Ald. 35, nt. 4.
[12]
‘Oorkonden
en bescheiden aangaande de kerk en het kapittel van St. Odiliënberg’, Publications
de la société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg
23
(1888) 161-291. We achten het niet uitgesloten dat de Utrechtse
‘kunsttocht’
(zie nt. 10) te maken heeft gehad met de uitgave van de oorkonden van
het
kapittel in hetzelfde jaar.
[16] J.
Grauwels, Regesten der oorkonden van de landkommanderij Oudenbiezen
en
onderhorige kommanderijen I (Brussel 1966) 70, nr. 209, en 72, nr.
215.
[19] J.G. Schoonbroot (uitg.), Inventaire
analytique et chronologique des chartes du châpitre de Saint-Lambert à
Liège
(Luik 1863) 277, nr. 904.
[20]
Volledig
raadpleegbaar op internet: R.P.G. de Weijert-Gutman, Schenken,
begraven,
gedenken. Lekenmemoria in het Utrechtse kartuizerklooster Nieuwlicht
(1391-1580) (Utrecht 2015) 353, 354, 397, 399, 426. De memorie van
Gijsbert
werd hier gevierd op 6 november, van Hugo op 3 augustus. Gijsbert was
domkanunnik,
kanunnik van Sint-Jan en proost van Fosses. In een van de twee
necrologia wordt
hij vermeld samen met Elias van Grotenhuys. Hugo was domkanunnik en
werd
volgens De Weijert-Gutman in 1386 proost van Elst. De broers bezaten
vanaf
1358
een huis aan de Kromme Nieuwegracht ter plaatse van het tegenwoordige
nummer 8.
In 1402 was dit huis in het bezit van Hugo Vustinc en Hendrik van Gent
(zie
hierover M.W.J. de Bruijn, ‘Opmerkingen bij het middeleeuwse recht van
verval’, Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der
Nederlanden 10
(2008) 149-165, ald. 150-152). Gijsbrecht was toen kennelijk al
overleden.
Volgens De Weijert-Gutman (ald. 160) zou Hugo in 1404 zijn gestorven.
[21]
Martin de
Bruijns voorvader Robert van Arkel, heer van Renswoude, verbleef
zowel in
Utrecht als in Luik aan het hof van zijn oom bisschop Jan van Arkel. In
Luik
werd hij door hem beleend met de Loonse heerlijkheid Grevenbroek bij
Hamont in
het huidige België, tegen de Nederlandse grens aan. De nakomelingen,
getooid
met de naam Van Grevenbroe(c)k, zwierven later uit over de Meierij van
’s-Hertogenbosch. Aan deze voorouders zal op deze webstek nog nader
aandacht worden besteed.
[22]
Hoogstwaarschijnlijk, want gezien de lange tijd tussen de eerste
vermelding in
1356 en de laatste in 1397 liggen meer dan veertig jaar. In beginsel
kan het
dus zo zijn dat er sprake is van meer dan één persoon, bijvoorbeeld een
oom en
een neef. Maar die kans achten we klein, omdat zowel de voornaam
Bertoud
als de achternaam Pont niet veel voorkwam.
[23]
Of
we niet te maken hebben met een echt grafsteentje, maar met een soort
proef, waar
onderzoek door een steendeskundige op zou wijzen (Staal, Wynia en De
Kam, ‘Een
geheimzinnige epitaaf’, 45-47)
laten we maar in het midden. In de praktijk kwam in de Middeleeuwen
hergebruik
van stenen van allerlei soort veelvuldig
voor. Veel ervan zijn uiteindelijk omgekeerd geëindigd als stoep- of vloertegel.
Aangezien het hier om een eenvoudig grafsteentje gaat, zoals er vele
zijn geweest, is er niets spectaculairs aan. De op het steentje
aangebrachte
mededelingen
lijken ons echter op
grond van aannemelijke en ten dele verifieerbare gegevens, geplaatst in
hun context, nauwkeurig
genoeg om
voor waar te worden aangenomen. Geheimzinnig zijn ze dus ook niet.
|
Nieuwe
vermeldingen van Bertoud Pont![]() Van der Lof meent dat hier Pant staat, maar zoals op meerdere plaatsen blijkt, vormt de schrijver, de oudheidkundige Arnoud van Buchel, zowel de o als de a soms uit twee haaltjes en wanneer een van de haaltjes uitschiet, lijkt de letter o op een a en is dus ook de lezing Pont mogelijk.[9] De a’s daarentegen hebben doorgaans een langer rechter haaltje. De vermelding in de maand januari komt hier overeen met de sterfdatum van de vicaris van het grafsteentje, 12 januari 1397, in tegenstelling tot die in februari in het necrologium van Vrouwenklooster. Er lijkt dus alleszins van een identificatie sprake. En de t op het eind van de naam is hier niet te ontkennen. Deze worsteling met c’s en t’s en a’s en o’s mag misschien overdreven lijken, maar is in dit kader, waar het om de juistheid van de lezing van een naam gaat, alleszins van belang. Overigens is het bij de uitgave van historische bescheiden gebruikelijk om kennelijke fouten in de transcriptie te corrigeren en daarbij in een voetnoot aan te geven wat er in werkelijkheid in de getranscribeerde tekst staat. Gezien de op deze webpagina aangetroffen en beargumenteerde context zou dus in de transcriptie van zowel het grafsteentje als bovenstaande vermelding in het necrologium Pont dienen te staan met een voetnoot wat er werkelijk op het grafsteentje en in het handschrift staat en de aantekening dat er wél verdere gegevens over een familie Pont zijn, waarin ook de naam Bertoud voorkwam, maar niet over een familie en een Bertoud Ponc. Verdere aanvullende gegevens Nijver speurend kwam Van der Lof nog andere en specifiekere vermeldingen tegen, die hij met ons gedeeld heeft. Om te beginnen nieuwe gegevens over Bertoldus Pont of Bertoldus de Traiecto (van Utrecht) als kanunnik in Sint-Odiliënberg.[10] Zoals we gezien hebben, was steeds een Utrechtse domkanunnik proost van deze plaats bij Roermond. Hij kon er de kanunniken en andere geestelijken aanstellen. In 1356 werd de functie van proost van Sint-Odiliënberg uitgeoefend door de Utrechtse domkanunnik Nicolaas van Dordrecht en enkele jaren later, in 1361, door zijn collega Hugo Vustinc.[11] Uit de gegevens, die dateren van 1356 tot 1362, kan worden afgeleid dat Bertoud Pont er betrokken was bij de verhuizing van het kapittel naar Roermond.[12] Op 2 maart 1356 werden de kapittelstatuten gewijzigd en nader verklaard. De daarvan opgemaakte oorkonde werd uitgegeven door de kanunniken, van wie Bertoud van Utrecht (Bertoldus de Trajecto) als tweede werd genoemd, na Jan van Eindhoven (Johannes dictus de Endhoven) en vóór Rutger van Weert (Rutgherus dictus de Wert).[13] Op 8 juli van hetzelfde jaar werden de statuten goedgekeurd door proost Nicolaas van Dordrecht (Nicholaus de Dordraco).[14] Op 20 april 1361 gaven de Utrechtse bisschop en Hugo Vustinc, domkanunnik en proost van Sint-Odiliënberg, toestemming tot de verplaatsing van het kapittel naar Roermond.[15] Ruim een jaar later, op 23 augustus 1362 legden de kanunniken bij notariële akte een verklaring af over de rechten die zij vóór hun overbrenging bezaten. Bertoud Pont (Bertoldus Pont) werd nu als eerste onder zijn collega’s genoemd, opnieuw gevolgd door Rutger van Weert (Rutgerus de Weyrt). Bertoud Pont komen we in de periode vóór de verplaatsing van het kapittel ook nog tegen tussen Jan van Eindhoven en Rutger van Weert als kanunnik van Sint-Odiliënberg onder de naam Bertoldus de Trajecto op 22 juni 1356 en 10 februari 1357 bij de verkoop van goederen van het kapittel aan de landcommanderij Oudenbiezen van de johannieters.[16] Van het Luikse terug naar Utrecht? Zoals hierboven al is gezegd, hadden we al eerder ontdekt dat Bertoud Pont (Bartoldus Pont) op 22 oktober 1379 als eeuwig vicaris van de Utrechtse dom aanwezig was bij de eedaflegging van de nieuwe bisschop Florens van Wevelinghoven na de overplaatsing van Arnoud van Horn naar Luik.[17] In een oorkonde van ruim een jaar later blijkt hij rector te zijn geweest van het Sint-Catharina-altaar in de kerk van Borgloon, de hoofdstad van het middeleeuwse graafschap Loon, min of meer samenvallend met het huidige Belgisch Limburg. In dit stuk, daterend van 3 december 1380, moest de Luikse domkanunnik Hugo Vustinc namens Pont optreden voor de uitgifte in erfelijke pacht van een stuk grond.[18] Het is niet ondenkbaar dat Bertoud toen nog in Utrecht verbleef en zelfs mogelijk dat hij sindsdien zijn thuisstad niet meer heeft verlaten. Wat de Luikse kanunnik Hugo Vustinc betreft, er was ook een Hugo Vustinc domkanunnik in Utrecht. Dat het om dezelfde persoon ging, bleek Van der Lof uit de negentiende-eeuwse regestenlijst van het domkapittel van Luik. Op 16 februari 1393 vermaakte de Luikse domkanunnik Hugo Vustinc van Grotenhuys aan Gijsbrecht Vustinc, proost van Fosse, zijn claustraal huis in Luik en benoemde hem tot zijn universele erfgenaam.[19] Het feit dat ook de Utrechtse kanunnik een broer Gijsbrecht had, die hier kanunnik was van Sint-Jan,[20] maakt de identificatie hoogst aannemelijk. In ieder geval zal het om Utrechtse Vustincs zijn gegaan. Vooral dit laatste is hier van belang. We zien hier hoe de van Utrecht naar Luik overgeplaatste bisschoppen Jan van Arkel, in 1364, en Arnoud van Horn, in 1378, althans een deel van hun hofhouding meenamen en van ambten en waardigheden voorzagen.[21] Dit feit in aanmerking nemend is het zelfs denkbaar dat Bertoud Pont na het overlijden van bisschop Jan van Arkel in 1378 zijn toekomst als vicaris in de dom verder weer in zijn vaderstad Utrecht heeft gezien en niet in het Luikse bisdom. Conclusie Hiermee lijkt ons nogmaals en nader bevestigd dat het bij de naam op de Utrechtse grafsteen gaat om een domvicaris Bertoud Pont, die hoogstwaarschijnlijk identiek is met de Bertoldus Pont of Bertoldus de Traiecto die in de jaren vijftig en zestig van de veertiende eeuw kanunnik was in Sint-Odiliënberg/Roermond en omstreeks 1380 rector van het Sint-Catharina-altaar in de kerk van Borgloon in het vroegere graafschap Loon, tegenwoordig Belgisch Limburg.[22] Hij was op 22 oktober 1379 in Utrecht aanwezig bij de eedaflegging van bisschop Florens van Wevelinghoven en zal overleden zijn in zijn ‘thuisstad’ op 12 januari 1397. Kort daarna is hij in of bij de domkerk begraven. En wat hier vooral van belang is: hij heette dus nagenoeg zeker geen Ponc, zoals de Utrechtse onderzoekers Staal, Wynia en De Kam willen, maar Pont.[23] |
Aanvulling van 16 november 2016:
|
Pone of Pont? Reinier van der Lof maakte ons attent op de vermelding van een archiefstuk van 17 september 1372. Het lijkt erop dat deze vermelding voorkomt in een zeventiende- of achtiende-eeuwse inventaris die zich bevindt in het familiearchief Van Rhemen in het Gelders Archief in Arnhem. Het archief wilde hierover, ondanks ons beargumenteerd verzoek, geen nadere informatie verschaffen, alleen een dure fotokopie van de hele inventaris (!) verstrekken. Daarom behelpen we ons vooralsnog met de tekst zoals die op internet gepubliceerd is. Het gaat om Familieachief Van Rhemen, nr. 70A. We nemen de gegevens over zoals die op de website van het archief zijn geplaatst. Het lijkt zoals gezegd te gaan om een oorkonde van 17 september 1372, waarin het kapittel van Deventer aan Bertolt Pone Rutgerssoon, vicaris van St. Pauli altaer to Deventer, toestaat om deze vicarie te ruilen met Floris van Middeltaep Radewijnssoon, vicaris in St. Martenskercke tot Luick. Bij deze laatste zal het, zoals Van der Lof ons, samen met het hierna volgende, meldde, zijn gegaan om Florens Radewijnsz. van Middelkoop (toponiem bij zijn geboorteplaats Leerdam). Dit is interessant, omdat de biografieën van deze medewerker van Geert Grote vermelden dat Florens rond 1380/81 een kanonikaat van Sint-Pieter in Utrecht heeft verruild voor het genoemde altaar. In Deventer stond het vicariehuis van Sint-Paulus in de Engestraat. Vlak daarbij bevond zich de Pontsteeg, al vermeld in 1368, in 1391 de Pundessteghelen genoemd. Gezien dit laatste gegeven en de onjuistheid in de weergave van de naam Middelkoop is het zeer wel denkbaar dat met Bertolt Pone in werkelijkheid ‘onze’ Bertoldus of Bertoud Pont bedoeld is. Van zijn aanwezigheid in het bisdom Luik (Sint-Odiliënberg en Borgloon) is hierboven op deze webpagina uitvoerig melding gemaakt. Indien deze veronderstelling juist is, kan ‘onze’ Bertoud Pont, van wie tevens de naam van zijn vader Rutger wordt vermeld, beschouwd worden als een echte jobhopper. Een verhuizing van Deventer naar Luik past in ieder geval wel in zijn c.v., zoals we dat tot nu toe hebben kunnen reconstrueren. Maar het kan ook zijn dat er meerdere Bertouds Pont zijn geweest en zelfs dat de naam Pone juist was, al zijn we deze verder nergens tegengekomen. Laten we deze gegevens vasthouden tot nader onderzoek in Arnhem (familiearchief Van Rhemen), Deventer (vicarie van Sint-Paulus) en Luik (vicarie in de Saint-Martin) – waarvoor ons vooralsnog de gelegenheid ontbreekt – hierover meer duidelijkheid kan verschaffen. |
[a] Voor gegevens over hen heb ik voornamelijk, maar niet alleen, gebruik gemaakt van J. Baerten, Het graafschap Loon (11de – 14de eeuw) (Assen 1969). [b] Volgens C.A.A. Linssen, ‘Lotharingen 880-1106)’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 1 (Haarlem 1981) 334-335).
[e] Zie Oorkondenboek van Holland en Zeeland I, uitg. A.C.F. Koch (’s-Gravenhage 1970) nrs. 82/83. |
De heilige Odulphus en Oudmunster, schakels in de oude relatie tussen Utrecht en het graafschap Loon Dat er al zeer oude bijzondere relaties bestonden tussen Utrecht en Borgloon, is mij uit een nader onderzoek gebleken. De kerk en het kapittel van Borgloon waren namelijk gewijd aan de negende-eeuwse ‘Brabants-Utrechtse’ heilige Odulphus of Odulf. In zijn studie Langs de heiligenweg. Perspectief van enige vroeg-middeleeuwse verbindingen met Noord-Nederland (Amsterdam 1977) verschaft M.P. van Buijtenen hierover een aantal gegevens. In Borgloon stond – de naam zegt het al – het stamslot van de graven van Loon. Deze graven verschijnen in het begin van de elfde eeuw voor het eerst in de geschiedenis.[a] De Luikse bisschop Balderik (1008-1018) zou een zoon zijn geweest van Otto graaf van Loon.[b] Balderiks broer was een Giselbert graaf van Loon, die omstreeks 1044/46 overleden zou zijn. Hij had minstens drie zoons: Emmo (vermeld tussen 1044/46 en 1078/79), Otto (1046-1088) en Herman (1047), mogelijk ook nog een zoon Arnulf. De graven van Loon waren onder meer leenmannen van de bisschop van Luik en hun bezittingen waren grotendeels binnen het bisdom gelegen. Dat er bij hen een bijzondere verering voor de heilige Odulphus bestond, blijkt al uit de aanwezigheid in 1027 van een groep vrijgewijden die de familia sancti Odulphi werd genoemd.[c] Tot mijn verbazing waren de kerk en het kapittel van hun stamoord Borgloon niet alleen gewijd aan Sint-Odulphus, maar ook aan Sint-Salvator, het Heilig-Kruis, Maria, Sint-Petrus en Sint-Paulus. Dit was in ieder geval zo, toen de kerk op 3 november 1131 na herbouw werd ingewijd,[d] maar mogelijk ook al eerder. Dit waren precies de patroonheiligen van het Utrechtse kapittel van Sint-Salvator/Oudmunster, waarbij met name de toevoeging van het Heilig Kruis opmerkelijk is. Zowel de Verlosser als zijn kruis verwijst immers naar Christus zelf. De toevoeging van het Heilig Kruis ligt geheel in de lijn van de historiografie, waarin de eerste Utrechtse stichting van Willibrord aan het Heilig Kruis wordt toegeschreven. Dit gebeurde voor het eerst in de levensbeschrijving van Willibrord door Thiofried van Echternach uit het begin van de twaalfde eeuw. Dit had niets van doen met het Utrechtse kapittel van Sint-Maarten (het domkapittel), zoals sommige onderzoekers, onder wie de Utrechtse mediëviste J.M. van Winter, nog steeds schijnen te denken, maar alles met Sint-Salvator of Oudmunster (zie voor dit alles onder meer ► De tiende-eeuwse Heilig-Kruiskapel in Utrecht en haar relatie met Willibrord). Zoals uit het nevenstaande blijkt, was er wel betrokkenheid van de Dom met het eveneens in het bisdom Luik gelegen Sint-Odiliënberg en zijn kapittel, dat een bezit van de Utrechtse kerk was en waar later altijd een Utrechtse domkanunnik proost was. Ook het nabijgelegen dorp Linnen was aldus bezit van de Utrechtse kerk. De Luikse bisschop Balderik (van Loon) had de in zijn bisdom gelegen kerken van Sint-Odiliënberg en Linnen vrijgesteld van bisschoppelijke lasten, terwijl op zijn beurt de Utrechtse bisschop Adelbold (1010-1026) dit ten behoeve van het bisdom Luik had gedaan met de Lei(n)derkirca, de kerk van een in Zuid-Holland bij Maasdam gelegen dorp, dat later bij de Sint-Elizabetsvloed van 1421 is verzwolgen. We kennen het bestaan van de transacties uit twee oorkonden uit 1057/58, een Luikse en een Utrechtse, waarin zij beide werden bevestigd. In de Luikse oorkonde figureren graaf Emmo en zijn broer Otto als getuigen.[e] |
Aanvulling van 6 februari 2022: [i] Zie A.M.C. van Asch van Wijck (uitg.), ‘Oudste kameraars-rekening der stad
Utrecht (1380)', in: Codex Diplomaticus Neerlandicus. Verzameling van
oorkonden, betrekkelijk de vaderlandsche geschiedenis, 2de serie, 2de
deel, 1ste afdeling (Utrecht 1853) 75-156, ald. 143.
[ii] Ald. 144.verklaring/naam/Pontiaan. Geraadpleegd op 7 februari 2022. |
Twee Utrechtse priesters met de naam Bertoud Pont in de tweede helft van de veertiende eeuw Recentelijk vond ik vermeldingen van twee personen met de naam Bertoud Pont in de oudste kameraarsrekening van de stad Utrecht: een heer Bertout Pont de jonghe en een heer Bertout Pont doude. Aan elk van hen werd op het feest van Maria Magdalena, 22 juli, de wijdingsdag van de domkerk, een halve taak wijn uitgedeeld.[i] Er hebben dus in de tweede helft van de veertiende eeuw in Utrecht minstens twee priesters – de aanduiding heer wijst daarop – met de naam Bertoud Pont bestaan. Het kunnen een oudere en een jongere broer zijn geweest of bijvoorbeeld ook neven. In de rekening komt verder ook nog een priester Gheriid Pont voor,[ii] die op het feest van Maria Magdalena eveneens een halve taak wijn ontving. Verder schreef Reinier van der Lof mij: ‘Indien de naam Pont een afgekorte versie is van de naam Pontiaan/Pontianus, zou Ponc dat kunnen zijn van diezelfde naam in een andere, in het geval van de letters t en c doorgaans latere spelling: Ponciaan/Poncianus. Misschien mag daarmee de naamspelling Ponc in het Latijnse opschrift van het grafsteentje worden verklaard.’ Dat de naam Pont een verkorte versie is van Pontiaan acht ik niet uitgesloten, maar in zijn algemeen luidt de Middelnederlandse versie van de naam Pontiaan geen Pont of Ponc maar Pons, dus met een s.[iii] In Utrecht werden de feesten van de heilige Pontiaan (14 januari) en de heilige Agnes (21 januari) gevierd onder de benaming ‘ponsen en angen'. Het was een huwelijksmarkt: op de eerste dag gaven de meisjes ponsen of poncen genoemde koeken aan de jongens en op de tweede de meisjes angen of nieten – Agnes werd ook Agniet genoemd – aan de jongens. Ponsen kwam dus ook in de vorm Poncen voor en dit zal wel ontleend zijn aan de naamsaanduiding Ponciaan, waarbij uiteraard de c uitgesproken zal zijn als ponsen en niet als ponken. De familienaam Ponc ben ik overigens tot nu toe nergens in een betrouwbare bron tegengekomen en dus is het nagenoeg zeker dat wat op de grafsteen ogenschijnlijk wordt aangeduid als Bertoldus Ponc, gezien de vele vermeldingen van de familienaam Pont in de middeleeuwse bronnen, in werkelijkheid ook Pont geweest is. Vanzelfsprekend houd ik mij ter falsifiëring aanbevolen voor duidelijke middeleeuwse vermeldingen van een familienaam Ponc. Maar meer gegevens over de beide priesters met de naam Bertoud Pont zijn natuurlijk ook welkom. |
|
|
© 2016-2022 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 13 september 2016; laatst bewerkt 10 februari 2022. |