[2] Men zie voor dit alles mijn
dissertatie Husinghe
ende hofstede. Een institutioneel-geografische studie van de
rechtspraak over
onroerend goed in de stad Utrecht in de middeleeuwen (Utrecht 1994).
De ligging van
Nieuwegracht 6.
De percelen Kromme Nieuwegracht 86 tot en met 94 en
Nieuwegracht 2, 4 en het noordelijk deel van 6 behoorden tot het
dagelijks gerecht van Sint-Pieter, het middelste en zuidelijke deel
van Nieuwegracht 6 tot het dagelijks gerecht van Oudmunster. Bewerkt
naar het Utrechts Documentatiesysteem.
[3] Het Utrechts Archief [HUA],
Oudmunster 934,
fol. 4v.: Item in platea que vocatur Oudella in parte orientali
habemus iurisdictionem
temporalem de XLIII domibus et areis earundem vel quasi, se in
longitudinem
dicte platee protensis inter iurisdictionem temporalem capituli sancti
Petri a
parte aquilonari et inter iurisdictionem temporalem capituli sancti
Martini a
parte australi. Et incipit supradicta nostra iurisdictio temporalis
prope
primum eiusdem platee versus partem aquilonarem in loco dicto opten
Damme,
quatuor domibus cum areis earundem exceptis, spectantibus ad
iurisdictionem
temporalem capituli sancti Petri.
[4] Zie M. de Bruijn, 'Was er in
april 1228
sprake van een dam in de Vecht bij Otterspoor?', Maandblad
Oud-Utrecht
65 (1992) 113-115.
[5] HUA, St.-Pieter 165-1 (rek.
grote kamer
1370-1415), onder De areis super Dammum: ‑ ‑ ‑ Item
Gerardus
Keppel XXIIII solidos. Item dominus Gerardus de Bredensteyn XIII
solidos IIII
denarios. Item Agnesa Everardi XIII solidos IIII denarios. Item dominus
Gerardus Bierwisch XVI solidos, pro quibus solvit XII grossos novos
Traiectenses, facit I libram.
[6] HUA, Oudmunster 974-8 en
St.-Pieter 1046.
[7] HUA, St.-Pieter 165-1, rek.
grote kamer
1370/71: De areis super Dammum. Primo dominus Iohannes Vrenke XII
solidos
(Kromme Nieuwegracht 86 achter). Item Elizabet Kockarts XII solidos
(86
voor). Item dominus Petrus de Compestelle XII solidos (88). Item
Elizabet de Ameyda de area quondam domini Egidii Scakel XII solidos
(90). Item
Elizabet predicta de area quondam domini Wilhelmi de Yselsteyn
(92). Item
Gerardus Keppel XXIIII solidos (94). ‑ ‑ ‑. Dat
de twee
eerstgenoemde percelen niet naast maar achter elkaar gelegen waren,
blijkt uit
een oorkonde van 19 augustus 1394 (HUA, Collectie Booth 94) betreffende
het
naastgelegen perceel 84: tusschen husinghe ende hofstede heren
Thomaes
Coninx, preesters, ande overside (Kromme Nieuwegracht 82) ende
tusschen
husinghe ende hofstede Johans van Driel voerseyt voer bider graften
ende after
joncfrou Aleyd de Jacob Wernaers wiif was ande nederside (nummers
86 voor
en achter). Een en ander is uitgewerkt ten behoeve van de huidige
eigenaar van
nr. 86, dr. J.J. Bos, als ‘De huiserven aan de Dam in Utrecht’ en zal
mogelijk
nog worden gepubliceerd.
[8] HUA, Oudmunster 934, fol.
4v.: Prima
vero domus nostre iurisdictionis sita est fere in opposito capelle
sancti
Egidii, quam domum quondam inhabitavit dominus Nycolaus de Gasperde,
canonicus
ecclesie sancti Martini, et nunc est Gerardi Vrenke, filii Iohannis
Graward.
[9] HUA,
St.-Pieter 686-4: aream sitam in
Veteri della inter aream Ghertrudis Meynaert ex uno latere et aream
domini
Nycholai Brune, perpetui vicarii ecclesie sancti Martini Traiectensis,
ex alio
latere.
[10] HUA, St.-Pieter 686-1: duas
areas
contiguas, ad dictum capitulum pertinentes, sitas in Veteri della ex
opposito
erga capellam sancti Egidii.
[11] HUA, St.-Pieter 165-1, achterin
(rek. kleine
kamer 1367/68 en 1371/72), onder De bonis in civitate:
‑ ‑ ‑ Item
dominus Gerardus Bierwische de area sua XVI solidos.
[12] HUA, St.-Pieter 165-1, rek. grote
kamer
1398/99: Item capitulum sancti Salvatoris de area quondam domini
Gerardi
Bierwischs ‑ ‑ ‑.
[13] HUA, Oudmunster 975-34. Het feit
dat het
huurcontract op papier – met twee opgedrukte zegels – is geschreven,
geeft aan
dat het bewaren ervan als minder belangrijk werd geacht dan wanneer het
rechten met 'eeuwigdurende' werking, zoals erfelijke pachten, betrof.
[14] Zie hiervoor mijn dissertatie Husinghe
ende hofstede, 257-270.
[15] HUA, Oudmunster 975-36.
[16] HUA, Oudmunster 935-37.
HUA,
St.-Pieter 165-1 (rek.
1415/16 of
1416/17) 10de summa: Item capitulum ecclesie sancti Salvatoris de
area
quondam Gherardi Bierwisch consuevit solvere II solidos legalium
Traiectensium
antiquorum. Nichil amplius tenetur, quia prefatum capitulum resignavit
anno
Domini millesimo quadringentesimo XIIIIo capitulo nostro in
iudicio
temporali duas areas cum edificiis in eis constructis, simul iacentibus
in
opposito domus quam dominus Iohannes Wael nunc inhabitat, loco
permutationis
facte de area predicta quam dominus Gherardus predictus consueverat
inhabitare,
de quibus areis et edificiis Iohannes Cesar et Gherardus Cesar,
fratres,
tenebantur annuatim capitulo nostro predicto tria quartalia scudati
antiqui de
Francia. Nunc vero domicellus Iacobus de Gaesbeec tenetur tria
quartalia
scudati antiqui de Francia, facit V libras VIII solidos IX denarios
obolum.
[18] HUA, Bissch. 2, fol. 258v.-259
(1414 maart
17). Llewellyn Bogaers
is bijna euforisch over deze
gerechten in haar dissertatie Aards, betrokken en zelfbewust.
Zie evenwel M.W.J.
de Bruijn, ‘Buurschap en gerecht. De ontwikkeling van twee
samenhangende
instellingen in middeleeuws Utrecht’, Jaarboek Oud-Utrecht 2008,
127-154,
en ‘Dupliek: Van binnenuit en van onderop of van bovenaf’, ald.
163-168. Zie
ook over ► de wijk- en
buurtorganisatie in Utrecht. |
Iets soortgelijks – zij het op
wat kleinere schaal – heeft zich ook voorgedaan in het middeleeuwse
Utrecht.
Daar waren diverse jurisdicties aanwezig van zowel kerkelijke als
wereldlijke
aard. De immuniteiten van de vijf kapittels en van de kloosters vormden
er
kerkelijke enclaves binnen het stadsgebied. Over het wereldlijke deel
bezat het
stedelijk schepengerecht de hoge en lage jurisdictie, maar de lage werd
beperkt
door de bevoegdheden van een aantal andere gerechten. Zo bezaten de
vijf
kapittels en de Sint-Paulusabdij de lage jurisdictie – zogeheten
dagelijks gerecht – in bepaalde delen van de stad. Wie rechten op grond
en
huizen binnen
zo'n rechtskring bezat, was onderworpen aan de rechtspraak van het
betreffende
dagelijks gerecht. Dat gold zowel voor de beslechting van geschillen
– de contentieuze
rechtspraak – als voor de voluntaire of vrijwillige jurisdictie, dit
wil
zeggen de formaliteiten die nodig waren voor de levering van
onroerend goed
of het vestigen van lasten daarop.[2]

Nieuwegracht 6 in
Utrecht. Het linker deel, waar de keuken was en zich nog steeds een
zogeheten dienstbodeningang bevindt, behoorde tot het dagelijks gerecht
van Sint-Pieter, de rest lag in dat van Oudmunster. Foto M.W.J. de
Bruijn 2015.
De voorganger van het huis
Nieuwegracht 6 nu blijkt zich uitgestrekt te hebben over twee van deze
dagelijkse gerechten, te weten dat van het kapittel van Oudmunster en
dat van
het kapittel van Sint-Pieter. Dit laat zich, zij het met de nodige
moeite, reconstrueren
uit goederenregisters, rekeningen en oorkonden van de kapittels van
Oudmunster
en Sint-Pieter.
In een goederenregister van
Oudmunster uit 1348 valt te lezen dat het dagelijks gerecht van dit
kapittel in
de Oudelle, dit wil zeggen het tracé van de tegenwoordige
Nieuwegracht,
begon bij het vijfde huis vanaf de Dam, waarmee de huidige Pausdam
bedoeld is.
De eerste vier percelen in de Oudelle lagen in het dagelijks
gerecht van
Sint-Pieter.[3]
Ze waren
door dit kapittel in erfelijke pacht uitgegeven.[4]
In de rekeningen van de grote kamer van het kapittel van Sint-Pieter,
die
beginnen in 1370/71, vinden we onder het kopje 'Van de huiserven op de
Dam' als
bezitter van het hoekhuis (thans Kromme Nieuwegracht 94) Gerrit Keppel,
vervolgens (Nieuwegracht 2) heer Gerrit van Bredensteyn, daarna
(Nieuwegracht
4) Agnes Evertsdochter en ten slotte (noordelijk deel Nieuwegracht 6)
heer
Gerrit Bierwisch.[5]
We beschikken over een oorkonde
die ons interessante gegevens over dit laatste huiserf en het zuidelijk
daarnaast gelegen oplevert. Ten overstaan van de kameraar – de
administrateur –
en het dagelijks gerecht van Oudmunster in de Oudelle
vestigde Gerrit
Bierwisch, kanunnik van Oudmunster, namelijk op 15 november 1371 een
rente van
7 lood zilver per jaar ten behoeve van het Sint-Christoffelaltaar in de
Sint-Pieterskerk op het zuidelijke perceel. Dit bleek zich uit te
strekken van
voer van der straten tot haren Peters husinghe ende hofstede toe van
Compostelle, canonix t'sinte Peters t'Utrecht, ende tusschen husinghe
ende
hofsteden haren Jacobs van der Niervaert ende haren Johans van Bomel
aen die
suytside ende haren Gheride Byerwisch mit sijnre coken ende hofstede
aen die
noertside.[6]
Vooral de laatste mededeling is
van belang. Hieruit blijkt namelijk dat ten noorden van het perceel dat
Bierwisch op 15 november 1371 met een rente belastte zijn keuken en nog
een erf
van hem lag. Waarschijnlijk was zijn keuken op dit erf gebouwd, al
staat er
dat niet zo duidelijk. Dit laatstgenoemde erf zal het perceel zijn dat
binnen
het dagelijks gerecht van Sint-Pieter lag. Dat dit consequenties had,
blijkt
uit het feit dat een exemplaar van de oorkonde van 15 november 1371
niet alleen
in het kapittelarchief van Oudmunster maar ook in dat van Sint-Pieter
bewaard
wordt.
Van de in de oorkonde genoemde
belendingen is vooral die aan de achterzijde van belang. Het huis en
erf van
heer Peter van Compostelle komen we in de rekeningen van de grote kamer
van
Sint-Pieter eveneens onder het kopje 'Van de huiserven op de Dam'
tegen, en wel
als derde perceel vóór het hierboven genoemde hoekhuis.[7]
Het betrof dus hoogstwaarschijnlijk het huidige Kromme Nieuwegracht
88. Aldus
laten zich de percelen van Gerrit Bierwisch aardig situeren en kan
zelfs worden
vastgesteld dat het perceel tegenwoordig nog steeds even lang is als
het in
1371 was.
Over de oudere bezitters van deze
beide huiserven licht ons het al genoemde goederenregister van
Oudmunster uit
1348 verder in. Er wordt van het eerste perceel in het dagelijks
gerecht van
dit kapittel gezegd dat het gelegen was tegenover de Sint-Gilliskapel
en dat
het eertijds bewoond werd door de domkanunnik Nicolaas van Gasperde. In
1348,
toen het register werd aangelegd, was het in bezit van Gerrit Vrenken,
zoon
van Jan Grauwert.[8]
Inderdaad vertelt een oorkonde
van 23 maart 1341 ons dat het kapittel van Sint-Pieter aan de Utrechtse
burger
Gerrit Vrenken een huiserf in de Oudelle in erfelijke pacht had
gegeven
voor 24 schellingen per jaar. Het perceel werd daarbij gesitueerd
tussen
huiserven van Geertruid Meynaert en van de domvicaris Nicolaas Brune.[9]
In een nog oudere oorkonde, daterend van 5 september 1331, erkende de
domkanunnik
Nicolaas Witte dat hij van Sint-Pieter twee naast elkaar gelegen
huiserven,
gelegen in de Oudelle tegenover de Sint-Gilliskapel, van
Sint-Pieter in
erfelijke pacht had gekregen voor 24 schellingen per jaar.[10]
Dit bedrag komt overeen met dat uit de oorkonde van 23 maart 1341.
Daarom hoeft
het feit dat in deze oorkonde slechts sprake is van één huiserf en in
die van 5
september 1331 van twee geen argwaan te wekken. Hoogstwaarschijnlijk
heeft de
domkanunnik Nicolaas Witte, die wel identiek zal zijn met de in het
goederenregister van Oudmunster vermelde domkanunnik Nicolaas van
Gasperde, de
percelen al samengevoegd, mogelijk door op het noordelijke een keuken
te
bouwen. Het zuidelijke perceel komen we
in de rekeningen van Sint-Pieter niet tegen onder de huiserven aan de
Dam, maar
in de rekeningen van de kleine kamer onder het kopje 'Van de goederen
in de
stad'. In de oudst bewaarde rekening, daterend van 1367/68, betaalde
Gerrit
Bierwisch 16 schellingen,[11]
evenveel als hij toen uit het noordelijke perceel moest voldoen.
Uit het bovenstaande kunnen we
samenvattend het volgende concluderen:
1. Op 5 september 1331
kreeg de
domkanunnik Nicolaas Witte, waarschijnlijk identiek met de domkanunnik
Nicolaas
van Gasperde, het complex in erfelijke pacht van Sint-Pieter. Hij zal
beide
percelen samengevoegd hebben en mogelijk op het noordelijke een keuken
gebouwd.
2. In 1341 nam
de Utrechtse burger Gerrit Vrenken, zoon van Jan Grauwert, het in
erfelijke
pacht.
3. Vóór 1367 verwierf de kanunnik
van Oudmunster Gerrit Bierwisch het complex, dat zich toen al blijkt te
hebben
uitgestrekt tot aan het huidige Nieuwegracht 88.
Bierwisch zal tussen 1382 en 1398
gestorven zijn, want in laatstgenoemd jaar vinden we in de rekening van
de
grote kamer van Sint-Pieter vermeld dat het kapittel van Oudmunster
betaalde
voor het huiserf van wijlen heer Gerrit Bierwisch.[12]
De rekeningen van de tussenliggende jaren ontbreken. Hieruit valt
tevens af te
leiden dat Bierwisch het complex vermaakt heeft aan het kapittel
waarvan hij
als kanunnik deel uitmaakte. Dat blijkt ook uit de verdere gegevens die
over
het complex bewaard gebleven zijn en waarin het dagelijks gerecht van
Oudmunster een rol speelt.
Er bestaat om te beginnen een
huurceel van het complex, die dateert van 11 oktober 1410. Er zijn voor
Utrecht
niet veel van dergelijke huurcontracten bewaard gebleven. Oudmunster
verhuurde
vanaf Pasen 1411 aan de domkanunnik Jan van Ginkel voor de periode van
vier
jaar die husinghe ende hofstede gheleghen in der Oudellen alrenaest
heren
Dirx van Papenderp voor 11 Franse schilden per jaar. Wilde het
kapittel het
complex verkopen, dan moest het de huur een half jaar tevoren
opzeggen, welk
recht ook de huurder zelf bezat. Mocht Van Ginkel tijdens de
huurtermijn sterven,
dan waren zijn erfgenamen slechts het half jaar huur – de oorkonde
spreekt van
pacht – verschuldigd van de periode waarin hij overleden was. Het
kapittel
moest het huis in goede staat houden. Wanneer er reparaties moesten
worden
uitgevoerd, moest Van Ginkel die laten uitvoeren door degenen die het
kapittel
daarvoor zou aanwijzen en mocht de kosten aftrekken van de eerste
huurtermijn
van het jaar waarin die herstellingen werden verricht.[13]
Jan van Ginkel heeft zijn
huurtermijn misschien niet volgemaakt. Al op 23 augustus 1412 gaf het
kapittel
van
Sint-Pieter den vryen eygendom van wat hier weer twee
huiserven werden
genoemd aan het kapittel van Oudmunster, en kreeg in ruil daarvoor de
'eigendom'
van twee andere huiserven die gelegen waren in het dagelijks gerecht
van
Sint-Pieter in den Reghenboghe, dit wil zeggen aan de Kromme
Nieuwegracht. Aangezien de transactie met toestemming van de bisschop
plaatsvond, werd zij door hem mede bezegeld.
Met de 'vrije eigendom' is hier
het recht bedoeld dat degene had die een goed had uitgegeven. Men doet
er
verkeerd aan dit begrip gelijk te stellen aan de moderne eigendom.[14]
Ik gebruik de term hier verder tussen aanhalingstekens. Hierna
moesten de levering van de
'vrije eigendom' van de percelen nog plaatsvinden; dit wil zeggen dat
zij voor
het competente gerecht moesten worden overgedragen. Op 25 augustus
machtigde
het kapittel van Sint-Pieter zijn medekanunnik Johan van Hasselt, om de
'vrije
eigendom' van de twee huiserven voor het dagelijks gerecht van
Sint-Pieter over
te dragen[15]
en op 22
december 1412 – aanmerkelijk later dus – vond de overdracht plaats.[16]
Er werd daarbij gesproken van hofsteden die sij leggende hebben in
horen
gerechte, in het gerecht van Sint-Pieter dus.
De overdracht van de ‘vrije
eigendom’ van het perceel Kromme Nieuwegracht 6 noordelijk deel aan het
kapittel van Oudmunster zou blijkens de rekeningen van Sint-Pieter
overigens pas in 1414 hebben plaatsgehad.
Wellicht is dit gebeurd voor het stedelijk schepengerecht, want de
overdrachtsoorkonde
van 22 december 1412 is de laatste oorkonde die ik van de dagelijkse
gerechten
in Utrecht heb teruggevonden. In 1414 beklaagde de bisschop zich erover
dat de
stad aan de kapittels en de Sint-Paulusabdij hun dagelijkse gerechten lange
tijt onbruyck gemaect had, waarop de stedelijke raad laconiek
antwoordde
dat hij sach grote verschalkinge ende bedriechgenisse der lude,
en
daarom een raadsbesluit had uitgevaardigd om grote nutschap des
gemeens.[18]
Dit heeft
waarschijnlijk het
definitieve einde voor de dagelijkse gerechten van de kapittels en de
Sint-Paulusabdij in de stad ingeluid. Alle overdrachten en bezwaringen
van
onroerend goed binnen het rechtsgebied van deze gerechten vonden, voor
zover ik
kon nagaan, voortaan plaats ten overstaan van schout en schepenen van
de
stad.
Zouden de transacties tussen de kapittels van Oudmunster en Sint-Pieter
over
het noordelijk deel van Nieuwegracht 6 misschien de aanleiding voor de
stad
hebben gevormd om de dagelijkse gerechten aan een roemloos einde te
helpen? Ik
acht het niet ondenkbaar. Overigens bleven de kapittels nog tot in de
achttiende eeuw in hun oorkonden vermelden dat een goed in hun gerecht
gelegen
was.
|