Panorama Droochsloot
Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen | Uitgaven | Op en rond het Domplein | Vrijwaring | Contact

op het web alleen op deze webstek
(om alleen op deze pagina te zoeken druk op Ctrl-F)
Voor de nadere onderbouwing van het hierna volgende zie
Utrechts eerste kerk revisited
Van tempeltje tot kathedraal
en onze daar genoemde publicaties.

Zie over de problematiek van de vroege kerkenbouw en de kerstening in Utrecht in het algemeen onze publicatie De eerste kerken op het Utrechtse Domplein.

Voor een samenvattend overzicht zie op deze webstek ► Utrechts eerste kerken.





















De Karolingische domkerk van Utrecht
door Charlotte J.C. Broer en Martin W.J. de Bruijn


Te citeren als: C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, ‘De Karolingische domkerk van Utrecht’ (www.broerendebruijn.nl/Karolingischedom.html, versie van [datum], geraadpleegd op [datum]).

Terwijl in de tijd van Willibrord, overleden in 739, de bisschopszetel van het bisdom van de Friezen in de Utrechtse Sint-Salvatorkerk had gestaan, werd deze
cathedra na zijn dood – waarschijnlijk gebeurde dit kort na het midden van de achtste eeuw – verplaatst naar de kerk van Sint-Maarten. Dit was de kerk, die Willibrord op de fundamenten van de oudste, door de Frankische koning Dagobert gebouwde Sint-Thomaskerk had herbouwd en aan Sint-Maarten gewijd. Na de verplaatsing van de bisschopszetel kort na 750 werden de schenkingen aan de Utrechtse kerk steeds letterlijk gedaan aan Sint-Maarten als patroonheilige van de Utrechtse kerk.


Bonifatius noemde in zijn bekende brief aan de paus uit 752/53 de Sint-Thomaskerk een ecclesiola, een kerkje. En inderdaad valt aan te nemen dat deze eerste Utrechtse missiekerk met de herbouw vanaf de fundamenten door Willibrord niet erg groot is geweest. Waarschijnlijk was al Willibrords Sint-Salvator in het Romeinse hoofdgebouw, waar zijn bisschopszetel stond, omvangrijker dan het Sint-Thomas/Sint-Maartenskerkje. Tegelijkertijd had Bonifatius, die het meeste waarde hechtte aan Sint-Salvator, er wel belang bij om Sint-Thomas/Sint-Maarten als klein voor te stellen (zie hiervoor Bonifatius als bouwer van de Sint-Salvator).

Toen echter, waarschijnlijk kort na 750, Sint-Maarten de kathedraal of domkerk werd – de kerk waar de cathedra of bisschopszetel staat – zal er behoefte zijn ontstaan aan een groter kerkgebouw, en dit te meer omdat de door Bonifatius gebouwde Sint-Salvator al groter zal zijn geweest dan ‘het kerkje’ van Sint-Thomas/Sint-Maarten. Mogelijk is de grotere Sint-Maartenskathedraal gebouwd toen Utrecht aan het eind van de achtste eeuw een regulier bisdom onder het nieuw gevormde aartsbisdom Keulen is geworden, maar het kan ook al eerder zijn gebeurd.
Karolingische fundering?
Detail van de opgravingen op het Domplein in de zomer van 2011.
 Foto M.W.J. de Bruijn 9 september 2011.





Domplein plattegronden gebouwen
Reconstructie van de opeenvolgende bebouwing ter plaatse van het verdwenen schip van de domkerk.
Paars: Romeins tempeltje.
Oranje: resten van de noord- en zuidmuur van de door koning Dagobert omstreeks 630 gestichte Sint-Thomaskerk (VIa).
Rood: resten van de Karolingische kerk van na 750 (VIc).
Grijs en zwart: resten van de Romaanse kerk van 1017-1023.
Gestippeld: omtrekken en pijlers van de Gotische kerk (vanaf 1485).
Het kruisje X geeft de plaats aan waar het tekstbord zal hebben gehangen dat de eerste kerk situeerde
in illo presenti fundo, 'op deze plek hier'.


Aanvulling van 27 december 2017:
Over de hiernaast genoemde uitzondering zie Een kamertje als kathedraal?


Aangezien deze kerk dus gebouwd zal zijn na de troonsbestijging van de Karolinger Pippijn in 751, kunnen we haar aanduiden als de Karolingische domkerk. In verschillende bisschopssteden zijn uit deze periode domkerken bekend van forse afmetingen, bijvoorbeeld in Paderborn (zie afbeelding).

Maquette van de Karolingische dom van Paderborn op basis van uitvoerige opgravingen. Aangenomen mag worden dat er ook in Utrecht in deze periode een kathedraal van aanzienlijke omvang gestaan heeft.
Uit: 
Kunst und Kultur der Karolingerzeit 2, 541.

Maquette Karolingische dom Paderborn

De archeoloog A.E. (Albert Egges) van Giffen trof in 1949 forse funderingen onder het Domplein aan. Deze bestonden volgens hem uit twee opeenvolgende fases. De oudste dateerde hij in de eerste helft van de negende eeuw – dus de Karolingische periode – en de tweede in de tiende eeuw. In 1988 heeft de Utrechtse stadsarcheoloog T.J. (Tarq) Hoekstra deze dateringen echter herzien. Hij meende dat het in werkelijkheid om de fundamenten ging van de zogeheten dom van Adelbold, die gebouwd werd tussen 1017 en 1023. Van een aanleg in twee fasen zou hierbij geen sprake zijn geweest, hooguit van een winterstop.

Resten van oudere kerken zouden volgens Hoekstra op deze plaats niet aangetroffen zijn. Maar in een in 2000 verschenen artikel maakte de archeoloog C.A.M. (Cees) van Rooijen melding van de vondst van een ouder kerkgebouw in de documentatie van de oude opgravingen. Deze ‘spectaculaire ontdekking’ was gedaan door G. (Gert) Rauws, vrijwilliger bij het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht.

In 2012 heeft de spectaculaire vondst enige nadere uitwerking gekregen, en wel door H. (Hein) Hundertmark, bouwhistoricus bij de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht. Ook hij verwees hierbij naar ‘A.G. Rauws, lange tijd als vrijwilliger actief bij Cultuurhistorie gemeente Utrecht’, die deze ‘vondst’ al in 1996 zou hebben gedaan. Dit is pikant, omdat Hoekstra in hetzelfde jaar nog beweerd heeft dat er onder het schip van de domkerk nooit ouder muurwerk was aangetroffen dan de dom van bisschop Adelbold, gebouwd tussen 1017 en 1023. Uiteindelijk hebben we vanaf 1996 zestien jaar op deze belangwekkende gegevens moeten wachten.

Hundertmark volgt de interpretatie van Rauws. We citeren Hundertmark uit zijn artikel:

‘een reconstructie [...] van een reeks parallel en haaks op elkaar liggende koppelfunderingen, die behoren tot wat gezien kan worden als de fundering van het westwerk van een in de tijd van Balderik (925-975) te dateren kerk. Dit westwerk bestond, zoals in die tijd gebruikelijk, waarschijnlijk uit  een westtransept met twee torens.’

Helaas wordt niet aangegeven waar de datering in de tijd van Balderik op gebaseerd is. Deze bisschop is na de vlucht van de Utrechtse geestelijkheid voor de Noormannen kort na het midden van de negende eeuw omstreeks 920 weer naar de oude bisschopsstad teruggekeerd. Van hem vermelden de geschreven bronnen alleen dat hij na zijn terugkeer de oude zo niet verwoeste dan toch vervallen kerken zo goed en zo kwaad hij kon hersteld heeft. Gezien het feit dat er over Balderik en zijn tijd vrij veel gegevens bewaard zijn gebleven, zou een eventuele nieuwbouw toch wel in de bronnen zijn overgeleverd, zoals dit ook met de nieuwe dom van Adelbold het geval is. Op één te verklaren uitzondering in een Utrechtse bisschopslijst na, is er echter geen enkele bron die van de bouw van een domkerk door Balderik melding maakt. Bovendien ligt de bouw van een nieuwe grotere kathedraal betrekkelijk kort na de vorige niet echt voor de hand.

Wij houden het er daarom vooralsnog op dat de spectaculaire vondst van A.G. Rauws de Karolingische dom betreft, die in de tweede helft van de achtste of de eerste helft van de negende eeuw gebouwd is. Voor een nadere uitwerking met bronvermelding zie onze webpagina Van tempeltje tot kathedraal.

Intussen is een deel van deze en andere fundamenten bij de opgraving van de zomer van 2011 opnieuw blootgelegd en bestudeerd. Van deze opgraving is in november 2015 het opgravingsverslag verschenen (zie Domplein revisited).

Aanvulling:



Aanvulling van 13 oktober 2017:
Een absurdistische nieuwe aflevering aan deze soap is in februari 2017 toegevoegd door de Utrechtse mediëviste J.M. (Johanna Maria) van Winter. Zij beweert in een toen verschenen Engelstalig artikel dat hier geen sprake is geweest van een kerk, maar van... een muntatelier. De Karolingische domkerk zou tot ongeveer 800 bestaan hebben uit het zuidelijke zijarmpje van de Heilig-Kruiskapel. Dit armpje mat echter maar ongeveer 3 x 3 meter binnenwerks en was dus minder groot dan een huiskamer (zie
Een kamertje als kathedraal?).

Mystificaties en slordigheden in de publicatie De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad

De wijze waarop met de genoemde fundamentresten door de Utrechtse archeologen en bouwhistorici wordt omgegaan, heeft nog het meeste weg van een soap. Dit zal te maken hebben met het feit dat de voormalige stadsarcheologen H.L. de Groot en T.J. Hoekstra stellig ontkend hebben dat er zich onder de dom resten van een oudere kerk hebben bevonden dan de dom van Adelbold uit het eerste kwart van de elfde eeuw. We hebben de gang van zaken gedurende de afgelopen twee decennia uitvoerig beschreven in onze nieuwe publicatie De eerste kerken op het Utrechtse Domplein uit 2013 (ald. 47-93).

Het zojuist genoemde artikel van H. Hundertmark leek hierin definitief verandering te hebben gebracht. Maar in het in 2014 verschenen boek De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad van de hand van de coördinator publieksbereik Erfgoed van de gemeente Utrecht R. de Kam, bouwhistoricus F. Kipp en computerspecialist D. Claessen wordt opnieuw op nogal verhulde wijze met deze problematiek omgesprongen. Op pagina 18 wordt daar gezegd:

‘Ook konden de profielen opnieuw bekeken en geïnterpreteerd worden en dat heeft veel informatie opgeleverd.17 Zo kwam uit een uitbraakspoor dat eerder als laat-Romeins werd geïnterpreteerd, een vroegmiddeleeuwse munt, een zogeheten tremisse, tevoorschijn, waardoor de daar ooit aanwezige fundering pas na het jaar 700 moet zijn uitgebroken.18 Ook een haaks daarop staand fundament kon daardoor niet Romeins zijn, zoals gedacht, maar zal mogelijk tot een vroegmiddeleeuws gebouw hebben gehoord, dat alweer voor de elfde eeuw werd gesloopt.19 Dat betekent dat er op de plaats waar vanaf 1015 door bisschop Adelbold een nieuwe romaanse kathedraal werd gebouwd, misschien al twee eerdere kerken hadden gestaan. Mogelijk ging het daarbij om een Karolingische kerk die door Balderik in 925 werd hersteld of verbouwd en die door Adelbold vanaf 1015 werd vervangen met de bouw van de romaanse Domkerk.20

De hierbij aangebrachte noten luiden:

17 Kloosterman, Domplein revisited (in voorbereiding).
18  Idem.
19  Archeoloog Van Giffen was tot die conclusie gekomen. Kloosterman 2014 (in voorbereiding) en Hoekstra 1988, p. 100.
20  Hoekstra was naar aanleiding van het in de jaren tachtig uitgevoerde onderzoek van mening dat er geen sporen van oudere kerken dan de romaanse Dom van Adelbold onder de gotische Dom aanwezig waren. Hoekstra 1988, p. 95 e.v. Zie ook Van den Hoven van Genderen 1997, p. 23 e.v. en 157 noot 38; Van Vliet 2002, p. 88; Broer 2000, p. 111-120 en Kloosterman 2014 in (voorbereiding).’

In de literatuurlijst wordt voorts melding gemaakt van een nog te publiceren rapport:

‘Kloosterman, R.P.J., Domplein revisited. Een proefopgraving in Van Giffens werkput XIX, Basisrapportage Archeologie 98, Utrecht 2014 (in voorbereiding).’

Met ‘Hoekstra 1988’ in noot 19 wordt aangeduid:

‘Hoekstra, T.J, ‘De Dom van Adelbold II, bisschop van Utrecht (1010-1026)’, in: A.C. Esmeijer e.a., Utrecht kruispunt van de middeleeuwse kerk, Utrecht 1988, p. 95-108.’

Leest men dit laatste artikel, dan blijkt het daar hoofdzakelijk te gaan over fundamenten (PR.1 en PR.2) die door Van Giffen als ‘Prae-Romaans’ werden gedateerd, maar door Hoekstra aan de dom van Adelbold werden toegeschreven, en dus niet over de aldaar aangetroffen oudere fundamentresten, die door A.E. van Giffen Romeins en onder anderen door H. Hundertmark – maar eerder al, in 1989, door de archeologen L.R.P. Ozinga en M.D. de Weerd – vroegmiddeleeuws werden genoemd.

Dat Hoekstra ‘naar aanleiding van het in de jaren tachtig uitgevoerde onderzoek van mening (was) dat er geen sporen van oudere kerken dan de romaanse Dom van Adelbold onder de gotische Dom aanwezig waren’, is een verhullende voorstelling van de gang van zaken. Zijn collega-archeologen Ozinga en De Weerd hadden er al in 1989 in Het Romeinse castellum te Utrecht en in krantenartikelen op gewezen dat muurwerk dat de archeoloog A.E. van Giffen als Romeins beschouwde (periode VI) in werkelijkheid vroegmiddeleeuws was. Ozinga had hierbij zelfs al van een Karolingisch kerkje gesproken. Trouwens, een verwijzing naar de bevindingen van Ozinga kwam al voor in een tekst uit hetzelfde jaar 1989 van de hand van... T.J. Hoekstra zelf, in het boek Utrecht. De huizen binnen de singels, aldaar op pagina 4:

‘Behalve de boven reeds genoemde sarcofagen is er bij de opgravingen op het Domplein alleen een restje van een gebouw ontdekt dat vermoedelijk uit de 8ste-10de eeuw dateert en dat door Van Giffen voor laat-Romeins is aangezien.’

Hierbij wordt verwezen naar een ‘vr. med. drs. L.R.P. Ozinga’.

Dat Hoekstra vanaf 1992 aan deze mededeling zonder enige argumentatie voorbij is gegaan, kwam waarschijnlijk omdat hij met zijn collega H.L. de Groot de Heilig-Kruiskapel – die vroeger ten zuiden van de domkerk stond, tot het kapittel van Oudmunster behoorde en tot dan algemeen als tiende-eeuws werd beschouwd – klaarblijkelijk koste wat het kost ‘in de markt’ wilde zetten als ‘het Sint-Maartenskerkje van Willibrord’. We hebben dat idee echter nog in datzelfde jaar in een artikel ‘Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of Sint-Salvator?’ in het Maandblad Oud-Utrecht beargumenteerd bestreden.

Verder wordt in noot 20 bij bovenstaand citaat uit De Utrechtse Domtoren verwezen naar de dissertaties van A.J. van den Hoven van Genderen uit 1997 (De heren van de kerk), die van K. van Vliet uit 2002 (In kringen van kanunniken), en ten slotte die van C.J.C. Broer uit 2000 (Uniek in de stad).

Bij Broer, pagina 111-120, gaat het echter helemaal niet over de Karolingische dom of de dom van Balderik, maar over het vermeende en door haar afgewezen zogenoemde Utrechtse kerkenkruis uit de elfde eeuw (zie onder meer Het zogenaamde Utrechtse kerkenkruis over deze hardnekkige mythe).

Van Vliet zegt in zijn dissertatie op pagina 88 onder meer:

‘Zolang harde bewijzen voor de veronderstelde vroege datering ontbreken, houdt de optie van een door Willibrord gebouwde St.-Maartenskerk onder de huidige domkerk naar mijn oordeel echter de beste papieren. De stelligheid waarmee van archeologische zijde is betoogd dat geen van de fundamenten die tot op heden onder die van de laatmiddeleeuwse domkerk ouder zou zijn dan de Romaanse dom die begin elfde eeuw door bisschop Adelbold werd gebouwd, lijkt mij niet terecht. Zoals Lotty Broer en Martin de Bruijn hebben aangegeven, zijn er binnen de omtrekken van de gotische dom wel degelijk bouwresten aangetroffen die met voorgangers van de Romaanse dom in verband kunnen worden gebracht.’

Hierna wordt een en ander door hem in een uitvoerige noot met diverse verwijzingen nader uiteengezet.

Door De Kam, Kipp en Claessen wordt echter in hun verhaal of de daarbij geplaatste noten níet verwezen naar onze publicaties waarin al vanaf 1992 uitvoerig is beargumenteerd dat alle Sint-Maartenskerken vanaf de herbouw van de oudere Sint-Thomaskerk door Willibrord op dezelfde plaats hebben gestaan, te weten ter plaatse van de huidige domkerk (zie hierover op deze internetpresentatie Van tempeltje tot kathedraal). Van deze publicaties is slechts een beperkte selectie in de literatuurlijst van De Utrechtse Domtoren opgenomen en juist niet de zelfstandige uitgaven die hierover het uitvoerigst zijn.

Concluderend moet uit het bovenstaande andermaal worden vastgesteld dat De Kam c.s. tot in hun annotatie toe niet alleen buitengewoon slordig, maar ook verhullend en zelfs misleidend over de verschillende opvattingen en de stand van zaken van het onderzoek zijn. Helaas heeft het in november 2015 verschenen opgravingsverslag van de opgraving van 2011, waarin De Kam als eindredacteur optreedt, hierin geen verbetering gebracht, integendeel (zie Domplein revisited).


© 2011-2017 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd mei 2011; laatst bewerkt 13 oktober 2017.